Dat Peter Terrin kan schrijven, wisten we al sinds De Bewaker, maar met zijn nieuwste werk overtreft hij zichzelf. Post Mortem is een autobiografische roman die er tegelijk geen is, waarin Terrin zich van zijn intiemste kant toont zonder ooit zijn rol van schrijver te verloochenen. In het eerste deel maken we kennis met Emiel Steegman, een schrijver die op een ochtend onder de douche een geniale inval krijgt voor een verhaalidee. We krijgen een inkijk in het hoofd van een auteur en maken niet alleen kennis met Steegman en zijn vrouw Tereza en het vierjarige dochtertje Renée, maar ook met T., de schrijver die als hoofdpersonage fungeert in de door Steegman te schrijven roman. Daarnaast krijgen we ook jeugdherinneringen te lezen van Steegman, die pas later betekenis krijgen. Terrin speelt met deze verschillende lagen, zonder erin verstrikt te raken.
Dan slaat het noodlot toe en krijgt de dochter van de schrijver plots een hersenbloeding. Steegman kan niet anders dan de roman die zich in zijn hoofd aan het vormen was opzij schuiven en zich met zijn ouderwetse typemachine naast het ziekbed van Renée zetten. Dit tweede deel is een stuk persoonlijker, en aan de intense toon merk je als lezer dat Terrin hier aan het woord is, al wordt dat nooit expliciet. Plots zitten we in een volledig ander boek, dat akelig dicht tegen de realiteit aanschurkt. In deel 3 ten slotte komt de schrijver in Terrin weer boven en krijgt de fictie weer de bovenhand. Zo ontstaat er een biografie zoals alleen een getalenteerd auteur die kan schrijven.
Terrin, die een goede scheut Kafka wel kan waarderen, schrijft met Post Mortem een autobiografie zoals alleen hij dat kan. Hij wil de fictie niet loslaten, maar kan tegelijkertijd alleen maar over de realiteit spreken. Een ander schrijver zou wellicht verloren lopen in alle lagen die hij opstapelt, maar de Vlaamse auteur houdt het allemaal duidelijk en helder voor de lezer. Post Mortem is een geweldige constructie, en laat zien dat Peter Terrin een van de eigenzinnigste schrijvers van België is.