Ik weet nog dat ik behoorlijk teleurgesteld was toen ik doorkreeg dat het fameuze Poème Electronique van Edgar Varèse slechts acht minuten duurde. Al die ophef over die vernieuwende muziek uit het Philipspaviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1958 ging dus over zon kort stuk! Componist en muzikant Kees Tazelaar(Lees het interview met hem in Gonzo (Circus) 117.) wijdt in zijn boek On The Threshold Of Beauty maar liefst eenderde van de inhoud aan de totstandkoming van deze acht minuten. In een boeiend verslag is te lezen hoe de muziek gestalte krijgt en hoe het ingewikkelde weergavesysteem tot stand komt. Dit alles neemt zoveel tijd in beslag dat het bij de opening op 17 april 1958 nog niet klaar is. Tazelaar haalt er zelfs een boze mevrouw Varèse bij om te laten zien dat het een proces met hindernissen was. En passant vertelt hij dat in Poème Electronique ook de stem van de Nederlandse operazangers Christina Deutekom verwerkt is. Hiermee hebben we gelijk de enige twee vrouwen gehad die niet met meer dan alleen hun naam in het boek voorkomen. Elektronische muziek is een mannen ding. Dat is goed te volgen in het eerste deel van het boek, gewijd aan de geschiedenis van het in 1927 opgerichte Philips Natuurkundig Laboratorium. Hier werkten een aantal mannen zoals Roelof Vermeulen, Henk Badings en Dick Raaijmakers aan speakers, radios, opname- en weergave apparatuur. Interessant is het te lezen over de diverse theorieën over de plaatsing van luidsprekers om zo het luisteren naar een stuk muziek meer op een echte concertervaring te laten lijken. Dankzij deze experimenten hingen in het Philipspaviljoen in Brussel zon 325 speakers verspreid over divers clusters en routes. Als Philips zijn laboratorium in 1960 sluit wordt een deel van het inventaris naar de Studio Voor Elektronische Muziek (STEM) in Utrecht verplaatst. Maar de liefhebbers van elektronische muziek hebben meer studioruimte nodig. Hierover handelt het derde deel van het boek. Hierin lezen we over een studio in de TH Delft (in gebruik van 1957-1960) en de oprichting in 1950 van de stichting Gaudeamus ter promotie van eigentijdse Nederlandse muziek. Hier wordt ook ingegaan op het belang van het Contactorgaan Elektronsiche Muziek (CEM), een organisatie die zich vanaf 1956 inzette voor elektronische muziek. In 1961 komt er een studio in Bilthoven en vanaf 1967 is er ook één in het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. In dit deel komen verder componisten aan bod als Ton Bruynèl, Dick Raaimakers en de Duitser Gottfried Michale Koenig. Kees Tazelaar, geboren in 1962, schrijft hier zo boeiend dat het lijkt alsof hij overal zelf bij is geweest. Maar in dit deel dat vooral handelt over studios, concerten en organisaties gaat hij ook af en toe te diep op personen of details in. Vijf paginas over reverberation en andere technieken van Dick Raaijmakers is in deze omgeving wat teveel van het goed.
Over het algemeen is het boek echter prettig geschreven en ook goed leesbaar voor niet-componisten of non-muzikanten. Jammer dat de focus strak op Nederland is gericht. Duitsland (Karlheinz Stockhausen) en Frankrijk (Pierre Boulez) worden vaak genoemd, maar vooral in het eerste deel mis ik node de technische stand van zaken in landen als Amerika of Engeland. Tenslotte: het is vreemd dat STEIM (Studio For Electronic Music) slechts eenmaal als voetnoot in het boek voorkomt. Dit terwijl het centrum toch in 1969 mede werd opgericht door Dick Raaijmakers, één van de hoofdpersonen uit dit boek. Ook staat nergens vermeld dat het CEM werd omgedoopt in Centrum Voor Elektronische Muziek en later deels is opgegaan in het Rotterdamse WORM. Dat zou een mooie brug naar het heden geweest zijn!