PV Trecks

In het boekje van Kees Tazelaars cd ‘Electronic Compositions’ staat een foto van een zogenaamde ‘voltage controlled studio’ van het Instituut voor Sonologie in Den Haag. Twee wanden zijn praktisch geheel volgestouwd met apparatuur. Voor het mengpaneel staan twee stoelen.
Onwillekeurig denk je aan hoe oude knakkers als Edgar Varèse en Pierre Henry een halve eeuw geleden hun elektronische muziek maakten. Maar anno 2004 is het nauwelijks denkbaar dat je op zo’n omslachtige manier, met dergelijke omvangrijke elektronische apparaten elektronische muziek maakt.
Tegenwoordig heb je aan een goede laptop en muzieksoftware genoeg. Hoewel, elektronische muziek kun je ook maken met zelf ge- en verbouwde huis-, tuin- en keukenapparaatjes, zoals Gert-Jan Prins laat horen op de mini-cd ‘Risk’.
Toch zijn de stukken die Tazelaar op zijn cd presenteert, helemaal niet zo oud. Het oudste stuk is uit 1993, het jongste maakte hij in 2001. Ouder, veel ouder, zijn een aantal stukken op de verzamelaar ‘His Master’s Noise’. Deze dubbel-cd bevat stukken van jonge componisten als Wouter Snoei en Jorrit Tamminga, maar ook van iconen als Ligeti (een compositie uit 1958, gerealiseerd in 1996), Xenakis (‘Concret PH II’ uit 1958), Varèse (een door Kees Tazelaar opnieuw klaargemaakte versie van diens ‘Poème Électronique’ uit 1958) en Gottfried Michael Koenig (‘Klangfiguren’ uit 1956).
Uiteindelijk gaat het niet om hoe iets is gemaakt, maar hoe het klinkt. Heckers ´PV Trecks´ bevat 33 stukjes van ongeveer een minuut, gemaakt op een computer. Hoewel sommige stukjes echt heel aardig zijn, overheerst het gevoel van een ouderwetse demonstratie-cd, waarmee je je eigen apparatuur kunt testen.
Prins’ ‘Risk’ bevat één lang stuk van net geen negentien minuten, gemaakt met oude verbouwde radio- en tv-toestellen. Chaos, herrie, fysieke uitbarstingen, zachtaardig gemijmer – dat alles krijgt de luisteraar te verduren. Het is hardcore muziek waarmee Prins een bijdrage wil leveren aan de elektronische muziek.
Kees Tazelaar doet dat heel anders. Zijn muziek toont een sterk historisch besef, niet alleen vanwege regelmatige verwijzingen naar oude (in het licht van de elektronische muziek prehistorische) werkmethoden, maar ook vanwege de klankkwaliteit die hij nastreeft. Zo heeft ‘Paradigma’ (1993) een Jan Boerman-achtige esthetiek (geen wonder, gezien het feit dat Tazelaar bij Boerman studeerde). Je zou het bijna mooie muziek kunnen noemen. En verraadt de wijze waarop klanken transformeren in ‘Depths of Field no. 3’ (1997) de invloed van G.M. Koenig (oud artistiek directeur van het Sonologie Instituut).
De dubbelaar ‘His Master’s Noise’ biedt een goed overzicht van wat er zoal op het Institute of Sonology aan muziek is gemaakt, of elders is gemaakt door typische Sonology-figuren. Uitzondering zijn de stukken van Xenakis en Varèse, allebei gemaakt voor het Philips-paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958. Beide werden wel in Den Haag gereviseerd (Varèse) of verwezenlijkt (Xenakis).
Veel stukken op deze cd’s zijn eerder interessant dan goed. Interessant vanwege de geschiedenis en vanwege de voorbeeldfunctie. Het boeiendst zijn de bijdragen van de jonkies. Van hen zijn Richard Barrett (1959) en Kees Tazelaar (1962) de oudsten, Wouter Snoei (1977), Xavier van Wersch en Olivier Hijmans (1976) de jongsten.
Wat mij bij de meeste stukken op de hierboven besproken cd’s opvalt, is hoe makkelijk deze muziek uit het tamelijk hermetisch gesloten getto van de klassieke elektronische muziek te halen zou zijn, als je er een stevige beat onder zou zetten. Het hoeft heus niet direct dance-muziek te worden, maar de muziek van laptoppers als FourTet en Fennesz geeft aan hoe toegankelijk moderne elektronische muziek kan zijn, zonder ook maar een duimbreed toe te geven aan de slechte smaak van het grote publiek.

tekst:
Gonzo (circus)
geplaatst:
ma 5 jan 2015

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!