‘Gimme Some’ is het tweede album van het Britse trio Gorilla dat diep graaft in de nalatenschap van zowel The Stooges als Blue Cheer. Zelfs de opbouw van een track als Trampus getuigt van een adoratie voor die twee bands. Niet dat het groepje klinkt als een doorslagje van de acidgaragisten van eind de jaren zestig, want daarvoor drenken ze hun geluid te diep in een fuzzbadje. Originaliteit is nergens te bespeuren, maar lekker rocken doen ze wel. Daarenboven zijn ze snugger genoeg om variatie in hun geluid aan te brengen. Zeker op de tweede helft van de plaat wordt regelmatig wat gas terug genomen om eenvormigheid te voorkomen. Psychedelisch aandoende accenten en de afwisseling van schreeuwende en ingetogen zang zorgen ervoor dat de plaat boeit tot de laatste noten weergalmen. Gimme Some is zodoende nostalgie voor jongeren van geest. Uit een veeleer beat-georiënteerd vaatje tappen de mannen van Fumestones. Het Farfisa-orgeltje dat ze in quasi alle nummers een prominente rol toebedelen, doet ons meteen terugdenken aan de gloriedagen van The Lyres. Ze zijn een Madrileens kwintet met een voorliefde voor de garagepunk uit de jaren zestig en weten de wilde sfeer van die tijd doorheen de ganse plaat, die net het half uur overschrijdt, vast te houden. Net als het gros van gelijkgestemde bands klinkt hun muziek op plaat niet erg overtuigend, maar hoor je wel dat ze live garant staan voor een sfeervolle rock-n-rollparty. Ze krijgen echter wel extra punten voor het foutloze Engels! The Rippers, eveneens uit Spanje, gooien het over een heftiger boeg. Meer hardcore dan garage, maar toch trouw aan de sixtiesgerichte punkspirit, is het vooral Ripper I (de zanger) die voor het aparte geluid van het kwartet zorgt. De dreunende bas en de soms naar Girls Against Boys neigende gitaarlijntjes onderscheiden de band verder van het peloton. Hun geluid komt nog het dichtst bij wat Gaza Strippers al een tijdje produceren, maar dan met een grotere scheut Motörhead in de mix. God Is Mortal en afsluiter Dont Fear The End zijn de grommende prijsbeestjes van een half uur brombeerpunkrock. The Priests uit New York namen samen met Tim Kerr hun beste plaat tot nu toe op. Het schrijven van weerspannige en van duistere sferen bol staande nummers gaat hen alsmaar beter af. Hypnotiserende gitaren, een fuzzy orgel en een eenvoudige, maar des te effectievere beat vormen de perfecte ondersteuning voor de schreeuwerige, rasperige stem van Matt Allyn. Deze band is net dat beetje beter dan wat Murder City Devils ooit presteerden, wellicht door hun ongebreidelde neiging tot experimenteren met hun geluid. Een mooi voorbeeld daarvan is het heel erg psychedelisch aandoende Take What You Bring, dat de plaat afrondt. The Priests gooien er garagepunk en sixtiesjams samen zoals voorheen alleen Cheater Slicks dat succesvol konden in een nummer dat ruim de zeven minuten overschrijdt. Not done in punk- en garagemiddens waar nummers drie minuten en drie akkoorden mogen tellen. De vinger kunnen ze krijgen, zo proclameerden The Priests, en gelijk hebben ze.