Vannacht zal ik de sterren tellen. Allemaal, niet één zal ik laten passeren. Grote hemel, kleine wereld. Het is een zaak van rustig te blijven, ik prevel de zin als de lijfspreuk die ik nooit gehad heb. De maan schijnt fel, alle sterren wil ik tellen. Ik ben mijn leven kwijt. Het gleed weg uit mijn handen. Plots, gestruikeld over alles wat mooi en vals was. Het is al laat en ik wacht op iets dat nooit komen zal. Voor dag en dauw zal ik door de straten van mijn stad fietsen. Eenzaam en op volle snelheid. Ik steel de tijd. Zolang er sterren zijn, blijf ik rustig. De klok tikt en de deadline nadert. De envelope is gekarteld en gekreukt. Vier wondermooie platen op één dag. Het maakt een heel seizoen goed. Alles is mooi, alles is vals. Ik struin door Zweite Meer. Het is nieuw werk van F.S. Blumm. Zijn titelloze debuut uit 1999 met Harald Sack is de beste plaat uit zijn oeuvre. Zweite Meer is dieper, voller en rijker dan alles wat tussenin gebeurde. Colleen en David Grubbs staan in de credits en het zegt alles. Ik strooi gul met sterren. Ik ben een fan, met iedere luisterbeurt een beetje meer. Ik staar naar de maan en weet dat ‘Zweite Meer’ enkele de prelude is voor Wind In Wires. Patrick Wolf, hij is jong, wijs en vol van pathos. Zijn debuutplaat Lycanthropy deed me duizelen, twijfelen, smakte me hard tegen de koude tegels van dit bestaan. Zijn ziel is zwart, zijn verhalen gedrenkt in melancholie. Hij is amper 21 en een volbloed bastaardzoon van John Cale. Op Lycanthropy huilde de jonge wolf, een luide schreeuw om alles wat mooi en vals was. Op Winds In The Wires is hij nog steeds zoekend, wint hij aan maturiteit en vervelt hij voor de zevende keer. Hij laat de elektronica achter zich, keert de tijd de rug toe. Op Wind In The Wires laat hij, nog meer dan op Lycanthropy zijn uitzonderlijk talent, gouden stem, magische klank, zegevieren. Het is koud en nacht, ik fiets door de straten van mijn stad, in mijn hoofd speelt ‘This Weather. Het is een mantra die me zegt dat Patrick Wolf alles in zich heeft om echt groot te worden. Halfvier en Lali Puna fluistert We Always Be Together in mijn oor. Het is een klef deuntje uit het midden van de jaren 1980. Giorgio Moroder en Phil Oakey, twee van mijn muzikale helden, sloten een monsterverbond en baarden een gedrocht. Hier klinkt het als een vallende ster die goed nieuws brengt. Ik geloof haar echt. Alles is voor even mooi, niets nog voor goed vals. Lali Puna, we hebben altijd gevonden dat ze te licht woog, dat ze een excuus was, een goed opgeblonken uithangbord voor de indietronic van Morr Music. Soms wel, vaker ook niet, is hier de slotsom. Heerlijk is Bomb The Bass, subliem zijn de bewerkingen van Boom Bip en van Alias; en ook Flowchart doet alles net een tik harder slaan. Het zalft en het heelt alle wonden. Half zes, de stad slaapt, ontwaakt. Zweet op mijn voorhoofd. Ik steel de tijd, dommel zacht in met Lost And Safe van The Books. Hun derde plaat is een goede opvolger van The Lemon Of Pink en Thought For Food. Knisperende klanken, zacht gitaarspel. Het uithangbord van de folktronic, uniek door zijn eenvoud, ontgoochelt niet. Ze verleggen onhoorbaar grenzen. Spelen met klanken, maar hebben vooral de ambitie om mooie platen te maken. Ik moet dringend het haardvuur aanmaken. Vier diamanten, drie platen voor de eindejaarslijstjes in één review geperst. Het maakt een seizoen goed. Mijn stad ontwaakt, alles is mooi, niets nog voor eeuwig vals.