Alsof het een bekentenis van hoog niveau is, alsof het nieuws is dat de visuele pers moet halen. Het is een non-item, maar toch: we zijn niet vies van theorieën. Laatst bedacht ik dat de integrale indietronic (Morr Music, CCO) gestorven is. Na datum lijkt het genre niets meer dan een excuus voor halfzachte laptopjongens te zijn geweest. De pc bleef op de achtergrond knetteren, als een haardvuur dat niet doven wilde. De gitaar werd omgegord en men zong een liedje. Het was en het bleef elektronica. Zelden kon het genre tippen aan de warme klank van echte instrumenten. Ik luister naar Meadow, deel vier in de Cottage Industrie reeks van het Britse Neo Ouija en merk op hoe het label op een haast slinkse manier vervelt, zijn eigen verleden de rug toekeert. Ooit begonnen als de zoveelste Warp spin-off zoekt men nu steeds meer aansluiting tot labels als Leaf en Resonant. Ook Leaf liet de elektronica al tijden achter zich en presteert het nu om pure folk uit te brengen. Resonant maakt halfslachtig de omgekeerde beweging. Halfslachtig omdat men zich erg bewust is van zijn eigen kracht. Met Blindfold en Ölvis woelen ze, na verdienstelijk en mooi werk van Stafrænn Hakon verder het Ijslandse landschap om. Blindfold blijft nadrukkelijk in dezelfde atmosferische leefwereld van Stafrænn Hakon hangen. Soundscapes worden subtiel ingekleurd, soms uitgerafeld, dan weer sterk aangedikt tot een eigentijds klanklandschap. Ölvis trekt op The Blue Sound, de opvolger van zijn titelloos debuut, meer registers open. Zijn vroegere naakte geluid krijgt hier meer invulling. Spaarzame blazers, het drumspel van Orri Dayson (Sigur Ròs) en vooral zijn eigen stem maken The Blue Sound tot een gevarieerde luisterplaat. De schaarse elektronica die beide platen kleurt, staat nergens in de weg, maar voegt een extra dimensie toe. Mooi nieuw werk op Resonant dus, een label dat nog nooit ontgoochelde.