David Tallroth en Benjamin Quigley kenden elkaar al in hun schooltijd en besloten in 2003 om samen vanuit de Zweedse hoofdstad Stockholm de wereld te gaan veroveren met rudimentaire, duivels geïnspireerde blues. Duos zijn al een tijdje in, denk maar aan het succes van grote bands als White Stripes (I Smile At You klinkt als vroege Stripes) of kleine cultbands als het ter ziele gegane Doo Rag en Don Howlands Bassholes (Why Dont We All Get Down), die allen op hun eigen nukkige manier een aparte vorm van blues brengen. Invloeden van bovenstaande bands zijn zeker in het geluid van Deltahead terug te vinden, net als dat van de onvolprezen Oblivians (Love Me, Follow Me), maar ook grootheden uit een ver verleden laten duidelijk hun stempel na, waarvan de invloed van Robert Johnson het duidelijkst aanwezig is. Het resultaat is brutale, wilde, primitief gebrachte superbe bluespunk die met een besmettelijk enthousiasme wordt gebracht. De band slaagt er bovendien in om ook op het podium voor het nodige spektakel te zorgen. Dat komt niet alleen door het derde groepslid (het een eeuw oude A.S.E.T.-speaker-systeem). Ze bespelen elk, en simultaan, een 28inch Ludwig basdrum, die via een ingewikkelde constructie met die speaker is verbonden, terwijl Benjamin al zittend een staande bas bespeelt en David, eveneens zittend, de slide gitaar mishandelt. Zingen, hun muziek met radiogolven interfereren en het wasbord in gort rammen, doen ze ook nog. Allemaal tegelijk natuurlijk; dat is evident in bluespunk voor kleine bezetting. Bluespuristen hebben geen ruk aan dit schijfje, maar wie ook wel eens een vroege lp van Jon Spencer kan smaken, is het aan zichzelf verplicht dit album eens uit te checken.