Kent u Scott Walker? Die man brengt om de twintig jaar een plaat uit. Zijn fans hebben al zijn platen. En Robert Pollard, kent u die? Die brengt om de twintig dàgen een plaat uit. Er zijn mensen die ze allemaal hebben. Ooit hadden wij de ambitie om bij die groep te horen, maar daar zijn we op een mooie dag van afgestapt – te weinig geld? te weinig tijd? een plotse aanval van gezond verstand, misschien? Al een poos voor het verscheiden van Guided By Voices had Pollard de Fading Captain Series in het leven geroepen – een platform voor zijn solo-exploten en collaboraties allerhande. Teveel was teveel en op een toevallige aanschaf hier en daar na, waren wij de laatste jaren dus een beetje afgehaakt. Maar wat gooit die brave postbode hier een paar weken geleden op de deurmat? Jawel, Fading Captain Series nummer 44, ‘Crickets’: twee cd’s waarop Pollard in 56 songs een tussenstand opmaakt voor de financieel iets minder succesvolle fans. Eerste vaststelling: Pollard beheerst zijn idioom nog steeds virtuoos, maar als wij 56 perfecte powerpopsongs na elkaar moeten beluisteren zijn wij klaar voor de psychiater. En in dié wachtkamer schrijven we niet onze beste recensies. Maar de plicht riep en we hebben dus wél een oplossing gevonden: verschillende luistersessies waarbij we telkens onze favoriete songtitels van dié dag uitkozen. Vandaag begonnen we met ‘Alone, Stinking And Unafraid’, om via ‘However Young They Are’ (wereldsong!), I’m Gonna Miss My Horse’ en ‘Flings Of The Waistcoat Crowd’ bij ‘The Power Of Suck’ uit te komen. Op dié manier beluisterd is ‘Crickets’ een goudmijn. Doe er uw voordeel mee! Pollard is natuurlijk Scott Walker niet, en dus zaten er in dezelfde omslag als ‘Crickets’ ook nog twee niéuwe platen. De eerste, ‘Bad Football’ van The Takeovers – een samenwerking met Chris Slusarenko en verder nog bijdragen van Stephen Malkmus en Tad Doyle. Oòk een goeie plaat, maar nét iets te veel van hetzelfde. Slusarenko – die het grootste deel van de muziek leverde – stelt zich volledig ten dienste van Pollard. Dat levert dus weinig nieuws op: hooguit degelijke maar iets te stereotiepe Pollard-songs. Favoriete titels, dan maar? ‘Father’s Favorite Temperature’, ‘The Year Nobody Died’ en ‘Jester Of Helpmeat’. Een combinatie die wél vonken geeft is Circus Devils: Pollard samen met de broertjes Tobias (Tim, de bassist die in de laatste incarnatie van GBV-de-liveband duidelijk minder goed tegen de drank bestand was dan Pollard en Todd, de producer van heel wat GBV-platen). Hun ‘Sgt. Disco’ is veruit de interessantste van de drie hier besproken platen. Pollards melodieuze genie krijgt eindelijk nog eens tegengas van zijn groepsleden; zijn vocalen zijn slechts één van de elementen in het rijke pallet van de familie Tobias. Regelmatig worden de powerchords in hun hok gelaten ten faveure van soundscapes allerhande, wereldvreemde toetsen, geblutste belletjes en tegendraads gefrunnik op ondefinieerbare percussie. Hier en daar horen we zelfs een piano langzaam wegsmelten, terwijl Pollard zijn beste Who-ballad probeert neer te zetten. Pollard moet af en toe zijn parlando bovenhalen omdat het door de Tobiassen neergezette geluid simpelweg geen melodie verdrààgt. Als er dan tòch een keertje gerockt wordt, is het òf in zeer vrije vorm (‘Hot Lettuce’) òf net in een soort geschifte industrial (‘The Pit Fighter’). Op ‘War Horsies’ zijn àlle instrumenten door een wha-pedaal gehaald en zingt Pollard als een bezopen Robert Wyatt (Wyatt was overigens zélf een bezopen Robert Wyatt toen hij in 1973 uit een Londens raam flikkerde) over ‘Hamburger hills and hot dog trees’. ‘Sgt. Disco’ is – alleen al wegens de diversiteit – bij uitstek onze favoriete Pollard-release van de laatste jaren. Moge de man nog veel tegengas krijgen van zijn groepsleden.