Een kniesoor ben je. Een eeuwige zeurpiet. Mensen hadden van jou niets anders verwacht. Dat is zowat het risico dat je als recensent loopt wanneer je niet als één blok valt voor 19, het fel gepromote debuut van de piepjonge zangeres Adele. De alomtegenwoordige hype wil dat het Londense natuurtalent niet enkel prima kan zingen, maar ook nog eens knappe songs schrijft en doorleefde soul brengt. Bij een aandachtige beluistering blijkt het allemaal wat anders uit te draaien. Toegegeven, Adele genoot zanglessen, zoveel is duidelijk. Haar liedjes zijn verre van onaardig, doch langs de andere kant wel een stukje te behoudsgezind om potten te breken. Het grootste probleem zit hem in de wat steriele uitvoeringen: je hebt regelmatig de indruk naar een opname van sessiemuzikanten te luisteren in plaats van naar een groepje rasmuzikanten die hun doorleefde songs met vuur vertolken. Misschien moet dat met een producer als Eg White en een achtergrond van popacademie-studente niet helemaal verwonderen. Talenten uit idolenshows en rockscholen klinken in de praktijk toch steeds minder authentiek dan doe-het-zelvers. 19 is een leuke popplaat geworden, niet meer en niet minder.