‘Caduceus’ is de tweede plaat van Akira Rabelais voor David Sylvians Samadhisound label, en de opvolger van het sombere (en mooie) ‘Spellewauerynsherde’ uit 2004, dat vol stond met IJslands rouwgezangen. Dit album tapt uit een heel ander vaatje. Naast muziek maakt Rabelais ook muzieksoftware, en een van zijn creaties is de ‘Argeïphontes Lyre’. Dit sound processing-programma is populair bij onder meer Scanner en Terre Thaemlitz (het ziet er dan ook aanmerkelijk werkbaarder uit dan MAX/MSP), en hij maakt er ook zelf uitgebreid gebruik van op ‘Caduceus’. Volgens de hoes wordt er louter guitar, FM & AM gespeeld, maar alles wordt zo zwaar gemanipuleerd, dat de software ook wel vermeld had mogen worden. Dat is meteen goed hoorbaar op het openingsnummer: de gitaar wordt opgerekt en gemangeld tot hij gepiep als van een snijmachine voortbrengt. In de nummers die volgen, geeft alle processing de muziek een textuur die aanvoelt als Fennesz’s ‘Venice’: mooie nummers met fuzzy gitaar, veel uitloopgroefgekraak en warme synthesizers die de mix in en uit springen. Daarna slingert de muziek heen en weer tussen minimale nummers waar Rabelais alleen zachtjes improviseert op zijn gefilterde gitaar, en boze stukken vol radioruis en vervorming. Met name die laatste nummers lijken nogal op elkaar, misschien het gevolg van het gebruik van steeds dezelfde software. Mede daardoor zakt de plaat halverwege een beetje in. De gitaarimprovisaties vereisen veel concentratie van de luisteraar, en de laatste (en langste) van het stel mist echte spanning, zodat hij ons net te lang duurt. Op de zeer stille afsluiter klinkt er wat feedback uit de andere kamer, terwijl iemand op een transistorradio tevergeefs naar een station zoekt, om het apparaat uiteindelijk maar uit te draaien.