Rowland S. Howard wist dat hij niet lang meer te leven had. Leverkanker had hem in de greep. Eind december 2009 verruilde Rowland het menselijk bestaan voor een rit naar het hiernamaals, maar niet zonder een laatste meesterwerk. ‘Pop Crimes’ werd in een overijverig tempo afgewerkt, zodat die zes maanden na zijn dood toch nog een release zou krijgen. Er kwamen geen overdubs of andere studio-toverstafjes aan te pas. ‘Pop Crimes’ is wat Rowland S. Howard van plan was, een rudimentaire rockplaat. Kaal in zijn productie, sierlijk in zijn eenvoud.
Rowland S. Howard werd bekend als de gitaarslachter bij The Birthday Party. Met een nonchalante cool creëerde hij een eigen door feedback geterroriseerd geluid. De band implodeerde en Rowland ging op zijn eentje verder. Samen met no wave-koningin Lydia Lunch coverde hij Lee Hazlewoods ‘Some Velvet Morning’.
Terwijl Rowlands gitaar enkel de gaatjes opvult en een zware baslijn als rode draad door het album dendert, waait de geest van Hazlewood comfortabel door ‘Pop Crimes’, zonder dat Rowland aan eigenheid inboet. Hij vervormt Talk Talks’ ‘Life’s What You Make It’ van een springend popnummer tot een dreigende apocalyps. Een donkere blik die in al zijn teksten en songs glundert in zijn bestaan. Rowland spuugt op het communisme en katholicisme op ‘Pop Crimes’. Hij verliest zichzelf in ‘(I Know) A Girl Called Johnny’ als aan een slechte drug. Hij is onzeker over zijn vrouw in ‘The Golden Age Of Bloodshed’.
Het leven vrat nog steeds aan hem, zelfs meer dan ooit. De songs zijn spartaans en kaal. Ze knipogen naar het betere (oudere) werk van Nick Cave, maar dan zonder het orkestrale van diens The Bad Seeds. Een betere laatste plaat kon Rowland S. Howard niet gemaakt hebben.