De plaat opent met een flard spoken word die recht uit Tolkien lijkt te komen, maar gelukkig is wat volgt geen pompeuze progrock. Integendeel: doorheen een knerpende feedback doemt al gauw het gruizige basgeluid op van Dixie Dave, zoals dat onderhand vertrouwd is bij de fans van de band. Die weten ook wat er volgt: een stel oerdegelijke sludge-songs, volgens het beproefde recept dat het trio gedurende jaren heeft verfijnd. Op Roadburn was al duidelijk dat de groepschemie sterk genoeg is om een volle 013 plat te slaan, en die energie werd hier gelukkig ook op plaat gevangen. Elke riff staat als een betonblok, maar behoudt toch ook genoeg zuiderse twang die zorgt dat Weedeater beter te verteren valt voor de doordeweekse rockliefhebber dan de vorige generatie sludge van bijvoorbeeld Eyehategod of Crowbar. De band zet die link met haar roots verder door in twee opvallende tussendoortjes, waar even het fuzzgeweld langs de kant wordt geschoven ten voordele van een banjo en akoestische slide, en Dave z’n demonische rochel afzwakt tot een bijna gezellige grom. Net als op de vorige plaat trouwens, wat ons meteen brengt bij het voornaamste punt van kritiek: eigenlijk is ‘Jason…’ een vakkundig doorslagje van zijn voorganger ‘God Luck And Good Speed’, tot de opbouw in de tracklisting toe. Voor de fans is dat waarschijnlijk geen probleem- het geluid is uniek genoeg om nog een paar platen mee te gaan. Maar wie de naam net heeft opgepikt en hoopt hier een band in volle groei aan te treffen, kan bedrogen uitkomen. Desondanks kan ik een aanschaf enkel aanraden- al was het maar zodat u bij hun volgende doortocht langs een podium in de buurt de nummers vlot kan meebrullen. Live is Weedeater namelijk niet te missen.