Dupleix

Babel Label levert al een kleine twee decennia een mooie bijdrage aan het op de kaart zetten van Britse jazz/improvisatie. Zo was het ooit ook de thuisbasis van de intussen wat vergeten, maar briljante gitarist Billy Jenkins. Dat er naast het geografische aspect amper een artistieke lijn te trekken valt in de aanpak van het label, kan enorm frustrerend zijn, maar zorgt soms ook voor verrassingen. Glockenspiel, het duo Adrian Dollemore (gitaar) en Steve d’Enton (drums), lijkt het aanvankelijk vooral te zoeken in de hoek van de bezwerende ambient/drones, met resonerende gitaarklanken, subtiele elektronica en statige percussie. Ook wat shoegaze-textuur, maar vooral niets dat de gemoederen alarmeert. Het titelnummer lijkt aanvankelijk goed op weg om in zichzelf gekeerd rond te dobberen, maar barst halverwege uit z’n keurslijf, al zorgt een wat gammele productie voor een troebel effect. Daarna krijgt de invloed van postrock de bovenhand in een paar tracks met spiraalgitaren, koele sferen en een vaag psychedelische inslag. Afsluiter ‘Fentanyl’ zet dan weer de poort open voor noise à la Sonic Youth. Die komt echter te laat en kan niet voorkomen dat het album vooral een slachtoffer is van gebrek aan focus. Dan laten Rachel Musson (sax), Liam Noble (keyboards) en Mark Sanders (drums) een heel ander verhaal horen op ‘Tatterdemalion’. Dit is immers een brok vrije improvisatie die in elkaar gepast wordt met een enorme discipline en indrukwekkend oor voor nuance. Vanaf opener “May Be A Silken Thread” toont Musson een bijzondere controle over extended techniques waarmee ze klanken voortbrengt die regelmatig aansluiten bij die van meesterblazer John Butcher. Uit Nobles keyboards rollen lome basgolven en kierewiet gebliep en drummer Sanders is een van de beste coloristen van zijn generatie. Soms wordt het donker en benauwend, om even later weer een nerveuze, bijna hysterische draai te krijgen (‘Wheel’). Het album laat alleszins een verbluffend eerste kwartier horen. Dat niveau wordt niet aangehouden voor de volle 53 minuten, maar van halfslachtige improvisaties is geen sprake. De drie houden een spannende democratie in stand die, ondanks de duidelijke banden met de traditie, door en door hedendaags klinkt, al is het vooral Musson die zich hier naar de voorste rangen van de in het oog te houden improvisatoren werkt. Het Schotse kwintet ACV probeert ook om traditie te verenigen met een moderne insteek, wat leidt tot een even frustrerende als intrigerende tweede plaat. Zolang het energiepeil hoog blijft, overstijgt de band moeiteloos het pubjazzniveau. “Nutmeg State” springt ongedurig heen en weer, “She Said It Ugly” pakt uit met een aanstekelijke groove en “Giant Mice” is geinige botsautogekte voor neuroten, maar voor elke klepper krijg je helaas ook een kleffe brok popjazz (‘Degree Absolute’) of wat duffe, pastoraal aanvoelende schaduwpartij (‘Never Ever’). Jammer, want ACV heeft duidelijk de ervaring en het talent in huis om een plaat te maken die de luisteraar voor de volledige lengte in de ban houdt. Misschien een volgende keer. Conclusie: Rachel Musson. Opschrijven, die naam.

tekst:
Guy Peters
beeld:
Gloc_Dupleix
geplaatst:
ma 5 jan 2015

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!