Met ironie als stijlfiguur op intellectueel vlak zou het debuutalbum van dit trio uit Parijs aardig gescoord kunnen hebben. Te beginnen met een deconstructieve visie op rock ‘n’ roll: als het einde van een concert, de hele boel aan gort raggend; niet de betekenis, maar het problematiseren daarvan, ongestructureerd en chaotisch. Met een standaard bezetting van gitaar, bas en drums brengt Domadora een aardig afwisselende maar verder eentonig stevige plaat. De rest van de nummers klinken er half bekende deuntjes uit je boxen die mijmeren naar vuige 1970’s rock. ‘Ziggy jam’ opent met een traditioneel wazig gerekte gitaar die blijft soleren als drums en bas aansluiten. Halverwege het lange nummer volgt een soepele overgang naar stuwende heavy blues die klinkt als een denderende trein. Éénmaal – in ‘Chased and caught’ – wordt er op de verder instrumentale plaat gezongen: zoals de Foo Fighters destijds klonken. Melodische en telkens weer stuwende patronen met rollende bas wisselen elkaar af. Als je denkt dat de bas bij wijze van afwisseling eens gaat soleren, blijkt het toch de gitaar te zijn die weer in de schijnwerpers komt te staan. Alle gitaareffecten worden vervolgens ingezet op niet aflatende apocalyptische wijze. Invloeden van Tia Carrerra en Earthless, maar ook Danzig klinken door. Rifs, rifs, rifs en nog meer rifs met een hoog energetische waarde. Dat de band voor hun hoes koos voor een schilderij van Rubens compenseert hun gebrek aan muzikale diepgang gedeeltelijk. Aan het genre stoner rock wordt uiteindelijk niets toegevoegd. De ironie was niet aanwezig.