Het is alweer een goede elf jaar geleden dat het Britse Engineers opgericht werd. In die tijd is er op deze wereld een hoop gebeurd. Regeringen zijn omvergeworpen, revoluties uitgevochten en studiefinancieringen ingetrokken, maar het geluid van de band is nog steeds ongeveer hetzelfde als toen. Op Always Returning, hun vierde album, is er wel een hoogtepunt bereikt in hun oeuvre en vallen er muzikanten te horen die hun vak prima verstaan. Zo betrouwbaar als Engineers muzikaal echter is, zo rumoerig is zijn bezetting. Van de originele band die tussen al het hoekig verklaarde gitaargeweld in 2003 debuteerde is niet veel meer over. Alleen Mark Peters speelt nog mee en maakt van de nood een deugd door een flink aantal partijen op te vullen met de nodige elektronica. De naam Engineers is op die manier nog nooit zo toepasselijk geweest als nu. De liedjes zijn zorgvuldig in elkaar geconstrueerde kleinoden met een rijke instrumentatie, begeleid door zijige zang. Er wordt verder niet afgeweken van de paden die de band reeds bewandeld heeft. Het blijft gaan om dream pop volgens het boekje, af en toe afgewisseld met een uitstapje naar postrock. De Cocteau Twins zijn uiteraard het meest logische referentiepunt, maar de synthetische aard van de liedjes roept ook vergelijkingen met M83 of Postal Service op. Liefhebbers van de band kunnen tevreden zijn met de gesofisticeerde stappen voorwaarts die de huidige incarnatie van de band gemaakt heeft. Always Returning fonkelt in het donker en lijkt gemaakt te zijn met het hart op de goede plek. Engineers gaat gewoon door maar waar ze goed in is en mensen die daar niks mee hebben, kunnen altijd doorlopen.