De afgelopen maand juni stond Amsterdam, plus een beetje de rest van Nederland, in het teken van het Holland Festival (HF). HF2014 was de laatste aflevering van artistiek directeur Pierre Audi, bij wie muziekproducties altijd een centrale rol speelden. Het HF heeft geld en spendeert dat vooral aan de hogere cultuur, waardoor het HF daardoor prestigieuze onderdelen kan programmeren. Hierbij wordt het grote gebaar niet geschuwd. Er zijn dan ook af en toe van die voorstellingen waarbij je je kunt afvragen of het allemaal niet teveel van het goede is. Gonzo (circus) stelt zichzelf die vraag na het bijwonen van het bombastisch vertoon van de Franse zanger Woodkid en de zes uur durende totaalfilm van kunstregisseur Matthew Barney.
Als het HF kunst presenteert is dat per definitie kunst met een hoofdletter K. Popmuziek is doorgaans hoofdletterloos, maar als je er het Metropole Orkest bij haalt en een king-size videoscherm, wordt het vanzelf Pop met een hoofdletter. Het Franse wonderkind Woodkid speelde al een paar maal in Nederland en heeft daar flink wat fans aan overgehouden. Ondanks dat je zijn nummers niet op 3FM hoort, zitten daar toch flink wat jongeren tussen. De Rabozaal van de Stadsschouwburg was in korte tijd geheel uitverkocht. Die bleek op 23 juni dan ook zo vol dat de organisatie daar zenuwachtig van werd. Op het podium was het met meer dan dertig muzikanten ook bomvol. Naast het Metropole Orkest had Woodkid zijn eigen band meegenomen met daarin een prominente rol voor blazers en percussionisten.
Woodkid (Yoann Lemoine) gaat met zijn hipsterbaard en baseballpetje wat verloren op het drukke podium. Zijn stem doet denken aan die van Anthony (Hegarty). Dat is met name goed te horen in rustige pianonummers als ‘The Golden Age’ en ‘Brooklyn’. Deze songs klinken nog redelijk intiem maar in andere wordt maximaal geprofiteerd van de aanwezigheid van het Metropole Orkest. De arrangementen worden bombastisch opgezwollen en op het scherm zijn megalomane, Escher-achtige constructies te zien. Tussendoor zet de vriendelijke in Brooklyn wonende fransman ons weer even terug op aarde met zijn aankondigingen. Hij draagt ‘I Love You’ op aan Paradiso, waar zijn eerste Nederlandse optreden plaatsvond.
Tegen het einde van het concert worden de bijdragen van de twee tot drie percussionisten steeds wilder. Het lijkt soms wel Slagerij Van Kampen (Een Nederlandse slagwerkgroep, os). Ja hoor, daar doet de housebeat zijn intree; in ‘Iron’ mag het publiek meeklappen en meezingen. Is dit het Holland Festival? Tijdens de toegift gaat het dak eraf en er wordt nog net niet gecrowdsurft. Bij ‘Run Boy Run’ dreunt de percussie en klinken de arrangementen megalomaan. Woodkid bespeelt het publiek dat massaal meezingt. De trommels blijven roffelen in ‘The Other Side’. Het bombast overwint vanavond en de blazers van Woodkid sluiten het concert passend af met hun eigen ‘Last Post’.
De verwachtingen voor Matthew Barney’s nieuwste spektakelstuk ‘River of Fundament’ waren hoog. Na een Europese première in München werd de zes uur durende film vertoond in de zeer volle, maar niet uitverkochte, grote filmzaal in het Amsterdamse EYE Film Instituut. In de twee pauzes zag het restaurant van het verder zo chique EYE eruit alsof er een grote picknick werd georganiseerd: op de trappen werden zelfgesmeerde boterhammen of gekochte salades verorberd.
Ook Matthew Barney speelt graag met de ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur, en neemt daarbij grootse thema’s als uitgangspunt: na de genderverhouding in de ‘Cremaster’-serie (1994-2002), neemt hij in de opera ‘River of Fundament’ dood en reïncarnatie als startpunt. Het is een ambitieuze onderneming. Barney baseerde zijn verhaal losjes op Norman Mailers boek ‘Ancient Evenings’ (1983) en dikt de Egyptische mythologie extra aan in zijn focus op Isis en Osiris.
De beeldtaal die Barney al sinds 1994 hanteert, is zeer specifiek: (barokke) mythologie (saters, goden), androgynie, (expliciete, naar perversiteit neigende) seks, lichaamssappen en uitwerpselen, Amerikaanse cultuuriconen zoals basketbal, het Guggenheim-museum, auto’s. De meeste van deze elementen zijn ook in ‘River of Fundament’ aanwezig, dit keer aangevuld met (opzichtige) referenties aan onder meer collega-kunstige filmmakers Peter Greenaway en Nicolas Provost. De film opent met vier prachtige shots van een woeste rivier in een bosrijk gebied naar het interieur van een berghut. In de hut maakt een niet nader geïdentificeerde man zich klaar om te gaan jagen. Uit de verhalen in de film en de afsluitende beelden wordt helder dat de jager Ernest Hemingway is, de schrijver in wiens schaduw Norman Mailer werkt.
‘River of Fundament’ is opgebouwd uit drie delen, omdat de protagonist (Norman Mailer, gespeeld door drie verschillende acteurs) drie keer probeert te reïncarneren tot een schrijver die beter is dan Ernest Hemingway. Dit mislukt uiteindelijk: bij de laatste poging blijft hij in de baarmoeder steken. De symboliek van de drie pogingen wordt verder doorgetrokken in het verhaal: drie steden (Los Angeles, New York, Detroit), drie mythische auto’s uit de Amerikaanse auto-industrie: Chrysler Imperial (1967; ook te zien in ‘Cremaster 3’), Pontiac Firebird Trans Am (1979) en Ford Crown Victoria Police Interceptor (2001).
Barney gebruikt in zijn film meerdere sferen: documentaire opnames van events in de buitenlucht in Los Angeles (REN, 2008), Detroit (KHU, 2010) en New York (BA, 2013), binnenopnames van de dodenwake van Norman Mailer in Brooklyn en panoramische opnames vanuit een helikopter van de steden en de natuur.
De samenhang is geregeld zoek en is dan niet meer dan een bric-à-brac van beelden, wat deels ook wordt veroorzaakt door de lange productietijd van de film. De sferen verschillen te veel van elkaar, met grote stijlovergangen tot gevolg. Daarbij is de dodenwake te lang, onder meer omdat het een komen en gaan is van New Yorkse beroemdheden die allen een band met Noman Mailer hadden, zoals Salman Rushdie, Lawrence Weiner, Deborah Harry en Jonas Mekas. Na een tijdje beginnen ze echter te irriteren, al die beroemdheden. Ze lopen in de weg.
De grootste troef van de dodenwake is de muziek: Barney en zijn componist Jonathan Bepler nodigden veel muzikanten uit om zichzelf te spelen, zoals Phil Minton, Dr. Lonnie Smith, Belita Woods, Joan La Barbara en Milford Graves. Er worden stukken freejazz gespeeld, Minton laat zijn stem acrobatische toeren uithalen, Lonnie Smith toont zijn meesterschap achter het orgel. Geregeld verworden dialogen tot gezongen hymnes. Geluid en muziek speelt sowieso een grote rol in de film: de geluidsband is kraakhelder zodat zelfs elk klein geluid te horen is. Op sommige momenten wordt er een tweede laag muziek of geluid overheen gezet, wat vaak goed uitpakt door de versterking, maar elkaar op sommige momenten ook danig in de weg kan zitten omdat ze door elkaar lopen.
De thematiek uit ‘Rivers of Fundament’ wordt op verschillende niveaus uitgewerkt. Naast de relatie tussen Mailer en Hemingway en die tussen de Egyptische goden Isis en Osiris speelt ook de langzame dood van autostad Detroit een prominente rol. Zelfs de afnemende macht van de Verenigde Staten als economische en militaire macht valt binnen de thematiek. De vraag of Detroit en de Verenigde Staten zichzelf opnieuw kunnen uitvinden wordt door Barney niet beantwoord, al is de suggestie die uit de film klinkt eerder negatief.
‘Rivers of Fundament’ bouwt met haar beeldtaal deels voort op ‘Cremaster’, maar verschilt er verhaaltechnisch sterk van, door haar veel explicietere karakter. ‘Cremaster’ creëerde een nieuwe vormenwereld en een nieuwe beeldtaal en was mede daardoor heel mysterieus en liet veel ruimte voor eigen interpretatie, wat een diepe indruk achterliet.
‘Rivers of Fundament’ is ondanks de thematiek dood-reïncarnatie en het gekoketteer met goden veel explicieter, zowel in de beeldtaal als in de thematiek, juist omdat die veel uitleg nodig heeft. Want zonder uitleg in het programmaboekje en zonder die expliciete uitleg in de film is het verhaal eigenlijk niet te volgen. Daarmee is ‘Rivers of Fundament’ vooral een aaneenschakeling van vaak spectaculaire beelden, maar in een beeldtaal die ook vernieuwing behoeft.
Tekst: Oscar Smit en Gé Huismans