JazzLab Series, het platform dat ooit ontstond in de schoot van een handvol bevriende organisaties, is uitgegroeid tot een merknaam in Vlaanderen en daarbuiten. Dit weekend wordt er naar buiten getreden met een uitgebreide concertreeks (20 stuks op evenveel locaties). De ideale gelegenheid om eens stil te staan bij hun rol en wat er de voorbij twintig jaar veranderde; ten goede en, een beetje, ten kwade.
“Van straight jazz tot vernieuwende experimenten en cross-over projecten die muziek uit andere culturen integreren,… JazzLab Series meet onvermoeibaar de polsslag van de hedendaagse Belgische jazz.” In de loop van de voorbije twintig jaar is JazzLab Series een belangrijke, zeer zichtbare speler op de Belgische jazzmarkt geworden. Wie zich ook maar een beetje beweegt in culturele centra, op jazzfestivals en rond concertzalen die niet vies zijn om het ‘J-woord’ op hun programma te plaatsen, kent de organisatie intussen. Met de toenemende naamsbekendheid en invloed komen natuurlijk ook een paar gevaren om de hoek loeren, maar het platform kan als geen ander inschatten hoe het Belgische jazzmilieu in twee decennia veranderd is.
Ze hanteren alleszins een goede timing, want de Belgische jazz maakt vermoedelijk z’n meest bruisende periode mee sinds de begindagen van JazzLab Series. De vroege jaren 1990, dat was immers het tijdperk van volk als Frank Vaganée, Kris Defoort, Jeroen Van Herzeele, Nathalie Loriers, Chris Joris en Laurent Blondiau, stuk voor stuk toegewijde sterkhouders die jarenlang, tot op de dag van vandaag zelfs, een cruciale rol opnemen en destijds vooral actief waren in de Brusselse scène die zich gevormd had rond jazzclub De Kaai. Ging het er in die tijd nogal chaotisch en ongestructureerd aan toe, met een hele resem organisaties en voortrekkers die naast elkaar werkten, dan wilde JazzLab Series ook daar een rol in spelen.
Professionalisering en de Belgische (non-)identiteit
Mik Torfs, sinds 2004 artistiek leider bij JazzLab Series en ook betrokken bij o.m. twee edities van het Jazz#Forum, een initiatief dat alle belanghebbende actoren uit de sector (uit Vlaanderen, Brussel en Wallonië) bij elkaar bracht en een dag liet discussiëren en brainstormen over uiteenlopende thema’s als muziekverspreiding, imago, media-aandacht, ondersteuning en subisidiëring, meent dat de kwalitatieve ontwikkeling zich verdergezet heeft: “Opvallend is de professionalisering van de hele sector in die twee decennia, zowel op vlak van de musici als op vlak de podia. Wat de muzikanten betreft heeft dit vooral te maken met de opleiding in de conservatoria, op vlak van organisatie heeft het subsidiebeleid van de Vlaamse Gemeenschap duidelijk resultaat opgeleverd. In schril contrast staat de media-aandacht, want de reguliere pers besteedt vrijwel geen kwalitatieve aandacht meer aan jazz. Wil je een diepgaande bespreking van een concert of album, dan ben je nu aangewezen op de online pers en blogs.”
Wat de muzikanten betreft steekt er stilaan een extra probleem de kop op. Ondanks de economische crisis, blijvende onzekerheid voor artistieke statuten en een vrij klein territorium, schieten de nieuwe jazzmuzikanten als paddenstoelen uit de grond: “Sinds de jaren 1990 is het aanbod aan gedegen jazzmuzikanten enorm gegroeid. In de beginjaren van JazzLab Series vreesden we om vrij snel in herhaling te vallen. Nu hebben we eerder te maken met l’embarras du choix; ieder jaar slechts tien projecten kunnen presenteren uit meer dan vijftig artistiek interessante voorstellen (die via de website ingediend kunnen worden, gp) is niet makkelijk.”
De onderlinge verscheidenheid tussen al die muzikanten is opvallend groot en kleurrijk, iets dat je zowel twintig jaar geleden als nu kan vaststellen. Gaapte er ooit een vrij grote leegte tussen de werelden van pakweg Frank Vaganée (artistiek leider van het befaamde Brussels Jazz Orchestra) en trompettist Laurent Blondiau (Mäâk), dan waren er door de kleine oppervlakte van het actieterrein ook steeds gemeenschappelijke factoren. Ook nu zijn er ogenschijnlijk grote verschillen. De nog erg jonge altsaxofoniste Marjan Van Rompay, die haar debuutplaat uitbracht toen ze amper 24 was, is sterk verankerd in de jazztraditie van de jaren 1950 en 1960 (weliswaar, met een persoonlijke flair en frisse aanpak die voor een stuk ook te danken is aan de talenten waar ze zich mee omringt), terwijl rietblazer Joachim Badenhorst de experimentele vleugel belichaamt met releases en concerten die vaak in de wereld van de taaiere (vrije) improvisatie te situeren zijn.
Een gebrek aan collectieve identiteit of een typisch Belgische situatie? JazzLab Series mijdt de exclusiviteit en zal voor elk wat wils kunnen aanbieden, maar bijgevolg ook bepaalde liefhebbers kunnen afstoten met enkele concerten. Wie vooral houdt van de vingerknip zal nu en dan getrakteerd worden op elektronisch geknetter of ‘piepknor’. Wie zweert bij vernieuwing zal af en toe ook de gezapige swing moeten slikken. Die discussie wat wel of niet binnen de gangbare parameters past, wordt bij JazzLab Series niet expliciet gevoerd: “Ons programmatieteam discussieert zelden of nooit of iets voldoende jazz is om in aanmerking te komen voor een tournee. Omdat dat nogal intuïtief gebeurt lijkt het misschien arbitrair, maar eigenlijk is het helemaal niet zo moeilijk. Je voelt aan wanneer muzikanten zich binnen een jazzmilieu bewegen, er spelen en gerespecteerd worden. Tuur Florizoone speelt bijvoorbeeld zelden of nooit ‘pure’ jazz, maar werkt wel voortdurend met de beste jazzmuzikanten en heeft een taal ontwikkeld die herinnert aan wereldmuziek en melodieuze hedendaagse klassieke muziek, weliswaar altijd met een grote openheid naar de specifieke improvisatiekwaliteiten van zijn medemuzikanten. En dat laatste is erg belangrijk. Dat is heel erg jazz wat mij betreft. Een diploma ‘jazz’ van het conservatorium is dus zeker niet de absolute vereiste.”
De lasten: een monopolie en communautaire kneuterigheid
Van meet af aan wilde JazzLab Series meewerken aan het bouwen van een professioneel circuit: “Het oorspronkelijke opzet van JazzLab Series was om de Belgische jazzmuzikanten in correcte omstandigheden naar techniek en betaling te organiseren én te promoten. Vlaanderen is bezaaid met goed geoutilleerde cultuurcentra en als die allemaal hun verantwoordelijkheid opnemen, is er een zeer breed aanbod van jazzconcerten. Van meet af aan werd een formule uitgedacht waarbij de concertreeksen gebeurden in samenwerking met de gesubsidieerde podia, kunstencentra én cultuurcentra. We hoopten dat die podia door de samenwerking hun jazzwerking verder zouden uitbouwen en verbreden.” Bij dat laatste wringt soms het schoentje, want culturele centra zijn vaak wel bereid om in te gaan op een kant-en-klaar-pakket als het aangereikt wordt, maar zijn niet geneigd om zelf bijkomende initiatieven op poten te zetten.
Kleinere organisaties en muzikanten die niet in het JazzLab Series-ciruit opgenomen zijn (los van het feit of ze al dan niet een voorstel ingediend hebben) hebben in het verleden soms hun ongenoegen laten blijken over die gang van zaken, een frustrerende situatie die Torfs niet onbekend is: “Ongewild komen we op die manier tot een soort monopolie-situatie die haaks op de oorspronkelijke bedoeling staat. Dit wordt ook door een aantal muzikanten zo ervaren. Het wordt voor de niet geselecteerde bands of projecten bijzonder moeilijk om nog apart van JazzLab een degelijke concertreeks te bouwen. JazzLab Series verenigt door de praktijk en historiek nu eenmaal de belangrijkste jazzpodia in Vlaanderen.”
Het zal er dus op aankomen om het creëren van bijkomende projecten aan te moedigen, al vergt dat natuurlijk wel inspanningen die verder reiken dan goedbedoelde intenties en halve beloften. Het aantal instellingen dat met verenigde krachten én een duidelijke visie (en de middelen om die te kunnen uitvoeren) naar buiten komt, is momenteel erg beperkt. Ook dat bleek tijdens de laatste editie van Jazz#Forum (2012), waar herhaaldelijk werd aangekaart dat, initiatieven van o.m. Muziekcentrum Vlaanderen ten spijt, betrokken partijen, zowel muzikanten als organisatoren, verloren lopen in een wirwar van regelgevingen en behoefte hebben aan bijkomende, centraal gestuurde initiatieven ter ondersteuning van muzikanten en muziekbeleid.
De kneuterige communautaire situatie in België blijft daarbij vaak roet in het eten gooien. Muzikale genres spelen steeds meer leentjebuur bij elkaar, muziek wordt door technologische vooruitgang en verfijning steeds makkelijker beschikbaar in deze mondiale speeltuin, maar wat doen Vlaanderen en Wallonië? Steeds vaker keren ze elkaar de rug toe, plooien ze terug in hun kleine veilige wereldje. Torfs: “Simon Korteweg (in België verblijvende Nederlandse jazzcriticus, gp) stelde in zijn nota “Meer armslag voor jazz” in 2006 dat muzikanten zich niets aantrokken van de taalgrens en allemaal vrolijk samen speelden. Dat is voor een stuk alweer verleden tijd. Enerzijds omdat de subsidiereglementering sterk op de gewesten gericht is, anderzijds omdat Brussel niet meer de enige toonaangevende scène heeft: ook Antwerpen en Gent profileren zich steeds sterker, en in Wallonië is Luik dominanter geworden. Ik denk niet dat er ook maar één muzikant bewust niet met mensen van de andere kant van de taalgrens speelt, maar de feitelijke situatie evolueert dusdanig dat die scheiding steeds vanzelfsprekender wordt.”
Het buitenland
Een initiatief zoals de Belgian Jazz Meeting, waarmee o.m. gepoogd wordt om ‘Belgische jazz’ te verkopen aan buitenlandse jazzcritici en –promotoren, zit vol goede bedoelingen, maar het is afwachten of het de mentaliteit op lokaal niveau ook gaat kunnen veranderen. Een schril contrast met de situatie in Nederland of de Scandinavische landen. Vooral Noorwegen is daarbij een toonbeeld van doorgedreven cultuurbeleid. Het wordt er als vanzelfsprekend beschouwd dat de overheid zwaar investeert in artistieke vorming en de resultaten die er na decennia investeren naar boven gaat verkopen aan en in het buitenland. “Subsidies spelen in elk geval een rol”, beaamt Torfs. “Een mini-landje als Luxemburg heeft een exportbureau voor muziek, waar drie mensen werken. In Nederland en Noorwegen nemen die budgetten voor export grote vormen aan. België heeft dat niet. De Belgian Jazz meeting is een initiatief van enkele organisatoren in die richting, maar volstaat uiteraard niet om een echt buitenlandbeleid te voeren. En er zijn kleine reistussenkomsten van de Vlaamse gemeenschap mogelijk, maar vooralsnog niks structureel.”
Het geval België, dat zich altijd op een kruispunt van culturen en volkeren bevond. Die surreële situatie is iets dat tot op de dag van vandaag een rol speelt voor ons imago, dat je met wat goede wil zou kunnen aanzien als een baken van diversiteit, maar daardoor misschien moeilijk te verpatsen valt, in tegenstelling tot de Noorse (ook al speelt er daar veel meer dan enkel die “verstilde soundscapes die de wijdse landschappen weerspiegelen”): “Wij zijn meer een melting pot, kijk naar Nathan Daems: een Gentse jazzsaxofonist die Ethiopische muziek speelt met Black Flower, Indische klassieke muziek met het Ragini Trio en zigeunermuziek met het Antwerp Gypy Ska Orchestra. Hoe verkoop je zoiets als Belgisch?”
Opwaardering en bloei
Gevraagd naar wat dan de mooiste evolutie is die JazzLab Series kon bewerkstelligen, komt dan toch dat het bewustzijn over jazz iets bijgestuurd kon worden. Van oudsher werd het genre geassocieerd met rokerige kroegen en een levensstijl die even cool als ondoordringbaar was, maar dat voor een groot stuk natuurlijk ook een uit de hand gelopen, romantisch waanidee was. Dat ze jazz ook naar de gerespecteerde concertpodia hebben gebracht en de cultuurcentra zover hebben gekregen om mee te stappen in dat verhaal, wordt als een overwinning beschouwd. Intussen ondersteunt de organisatie ook nieuwe producties die buiten de lijnen kleuren en de confrontatie of discussie met andere artiesten en buitenlandse podia aangaan: “We evolueren met andere woorden van puur receptief kiezen van working bands naar een actievere/creatieve rol. Als we het uitdagende karakter van de scène tot ontplooiing kunnen helpen komen en tegelijk ervoor zorgen dat die scène getoond wordt aan een breed publiek op een ruim netwerk aan podia in binnen- en buitenland, dàn zijn we echt iets aan het verwezenlijken voor de Belgische jazzmuzikant.”
Wie de Belgische jazz de voorbije jaren wat gevolgd heeft, zal ongetwijfeld vastgesteld hebben dat er zich wat woelt. Hoewel de mainstream zich doorgaans lijkt te beperken tot nieuws over Jef Neve en bezoekersaantallen voor Gent Jazz en Jazz Middelheim, heeft er zich een nieuwe generatie muzikanten aangediend die het kruisbestuivende avontuur hoog in het vaandel voert, zoals de jongelingen van het LABtrio, De Beren Gieren, Ifa Y Xango, etc, – een diverse groep gretige muzikanten die verbonden wordt door gedrevenheid. Torfs sluit zich aan bij de bedenking dat er een gouden tijd voor de Belgische jazz staat aan te komen. “Toen ik begon te werken voor JazzLab Series in 2004 stond de nieuwe lichting in de steigers: Jef Neve, Teun Verbruggen, Tuur Florizoone, Christian Mendoza,… Dat was de voorbode van wat er nu gebeurt: een ware vloedgolf aan jonge, ambitieuze en goed opgeleide muzikanten. Dat is het gevolg van de recente jazzopleidingen aan de conservatoria.”
Natuurlijk is dat ook een mes dat aan twee kanten snijdt: “Enerzijds fantastisch, het veld vernieuwt zichzelf en er zijn nooit zoveel boeiende muzikanten geweest. Volgens mij is dit momenteel de meest vernieuwende scène in de muziekwereld. Navelstaren is de jonge generatie jazzmuzikanten onbekend en ze gebruiken hun straffe technische bagage om andere genres te gaan verrijken. Anderzijds is dit ook erg uitdagend, want er zullen nooit genoeg speelplaatsen zijn om iedereen aan bod te laten komen. Tel daarbij het feit dat de oudere generaties ook nog willen spelen en de huidige economische crisis, en je weet dat de omstandigheden niet voor iedereen ideaal zullen en kunnen zijn.”
Imago. Welk imago?
Gevraagd naar het imagoprobleem waar jazz in de brede perceptie nog altijd mee te kampen heeft (maak gerust zelf een combinatie met adjectieven als ‘moeilijk’, ‘intellectueel’, ‘belegen’ en ‘saai’), geeft Torfs mee dat we misschien op een cruciaal keerpunt zitten: “Dat saaie en moeilijke imago heeft nooit verder af gestaan van de waarheid als nu. De vraag is natuurlijk in welke mate dat ook effectief de perceptie van de term ‘jazz’ zal wijzigen. Als onze concerten onder het hoofdstuk ‘jazz’ in de brochure van een cultuurcentrum staan, brengt dat in elk geval nog geen jong publiek in extase. De muzikanten ervaren het trouwens zelf zo: weinig van die hippe spelers willen als jazzmuzikant bestempeld worden, ze geloven meer in kruisbestuivingen. En misschien is dat ook wel de kracht van jazz, dat het een sterk startpunt is voor muzikanten die op zoek zijn naar een eigen taal.”
Het is alleszins een opmerkelijke evolutie dat grote jazzfestivals recent sterk inzetten op verbreding in hun programmatie. Was het een tiental jaar geleden nog ondenkbaar dat je in Park Den Brandt getrakteerd zou worden op bombastische, met strijkers opgeluisterde pop, of buitelende jazzpop met boys band-energie, dan mochten de voorbije edities o.m. Jamie Cullum en Hooverphonic aantreden in hét bastion van de jazz. Op zich geen bezwaar voor Torfs, maar waarom vindt de verbreding niet vaker plaats in de andere richting? Er vallen zo goed als geen jazznamen te bespeuren op affiches van popfestivals die zichzelf als ‘eclectisch’ bestempelen. En wat die jazzfestivals betreft: “Het belangrijkste vanuit jazzoogpunt bekeken is naar mijn gevoel of er op die festivals ook jonge en onbekende jazzgroepen tussen de grote popnamen staan. Het publiek voor Ornette Coleman en Wayne Shorter is al bekeerd. Jongeren die op zoek zijn naar iets nieuws gaan daar geen duur ticket voor kopen. Maar als een pittige, jonge jazzgroep op hetzelfde podium staat als hun popidool, dan zouden ze wel eens verrast kunnen worden. Maar die festivals hebben natuurlijk hun grote jazznamen nodig om de titel ‘jazzfestival’ te kunnen blijven dragen. Wie weet helpt het wel om de term ‘jazz’ toegankelijker te doen klinken bij veel mensen.”
Meer informatie over het programma is te vinden op de website van JazzLab Series