De vergelijking – in zijn niet-wiskundige vorm – is onmisbaar in het beperkte instrumentarium van de muziekrecensent. Immers: hoe kan hij anders de audiofragmenten op een adequate manier vertalen naar het geschreven woord?
De beginneling neemt doorgaans genoegen met de ingeburgerde, kant-en-klare vergelijkingen, als daar zijn: pop, hoempapa en tsjingeltsjangel. In hun meest rudimentaire vorm zijn het onomatopeeën, helder in betekenis en eenvoudig in gebruik.
De meer gevorderde recensent durft al eens de meervoudige vergelijking aan: “een kruising tussen een jonge Leonard Cohen en een hardcore-versie van The Beach Boys” is dan een typisch voorbeeld. Zakelijk en geraffineerd, maar nog niet helemaal af.
Het zijn maar de doorwinterde recensenten die begrijpen dat de recensie een kunstvorm op zich is, waarin de feitelijke informatie – die cd kan de lezer immers ook gewoon zelf beluisteren – ondergeschikt is aan de literaire waarde van het stuk. Zij grijpen terug naar een klassiek handwapen: de Homerische vergelijking. De Oude Grieken, met als voortrekker de natuurliefhebber annex oorlogsauteur Homeros, waren er reeds zeer bedreven in, en hun kunsten gelden tot op de dag van vandaag als baanbrekend in de wereld van de stijlfiguren.
Een voorbeeld ter verduidelijking. Een recensent vatte de debuut-cd van The Happy samen als ‘beperkt houdbaar, maar wel leuk’. Dankzij de Homerische vergelijking kun je deze sobere vaststelling iets rijker aankleden, en de lezer meetrekken in een parallelle wereld waarin hij de plaat in kwestie als het ware kan visualiseren. Dat gaat ongeveer zo.
“Als een dief in de nacht die – geconfronteerd met zijn eigen aanschijn in een plotse spiegel – van schrik een vaas omstoot, van waarde hoger dan de blinkende waar in zijn zwarte dievenzak, en de donkere stilte verbreekt, zo heft het eerste lied aan, met krioelende instrumenten als schoolkinderen die, dorstig naar de eerste vakantiedag, warm van zonnegloed en nog warmer van vreugde, de zomerse schoolpoort uitstuiven, met klaterende kreten en kletterende kleurpotloden in koninklijke blikken verzameldozen. Alras vergezellen vergulde stemmen het instrumentarium, helder als een bergrivier, uit vier bronnen tegelijk – de ene al priller dan de andere – die alras samenvloeien tot één kolkende stroom. Als vissen in het water, dartel zwemmend en immer in beweging, happen de stemmen naar zuurstof, de grondstof voor hun heldere frasen, gelijk in metriek maar onderscheiden in klankkleur. Puur zijn de woorden, als de eerste, betekenisloze kreetjes van een pasgeborene. Strelend zijn de gezangen, als het liefdevolle gebrabbel van de voogd. In de achtergrond, als een batterij van artillerie die vanop een heuvelrug de voorhoede ondersteunt, weerklinkt ritmische percussie, sober en foutloos als een lakei in livrei, galant en toch strak, dienend maar van onverminderd belang. The Happy is een kwintet van zonnebloemen, rank en rond, de blik strak naar de zon, vuurbol van leven, schepper van vreugde, maar verbrander van hoogmoed. Vlieg niet te hoog, The Happy.”