Muziekjournalisten, beste lezers, zijn zichtbaar actief in de secundaire sector. Van interviews, een basisproduct, maken zij – al naargelang de kwaliteiten van de betrokkene – afgewerkte of half afgewerkte producten. Denk aan artikelen, label reports, Signalementen en zo meer. Ze zijn bovendien actief in de primaire sector: ontginnen zij immers niet zelf de interviews, die de basis uitmaken voor verdere journalistieke verwerking?
Interviews afnemen is nochtans, zo leert een kleine rondvraag, een vervelende opdracht. Je stelt vragen, maar nooit wordt er geantwoord wat je op het oog had. Dikwijls, daar moeten we geen doekjes om winden, zijn de vragen gewoon interessanter dan de antwoorden. Niet verwonderlijk ook: doet de journalist de moeite om zich diepgravend te informeren over het onderzoeksobject en de daaraan verbonden hoogst relevante onderwerpen, dan zit de geïnterviewde in het beste geval onvoorbereid uit zijn nek te kletsen. Eerder nog zit de artiest in kwestie maar wat te lummelen, te hangen, te roken of zwijgzaam in de verte te turen.
Niet zelden maakt het hart van de interviewer een vreugdesprongetje wanneer hij zichzelf een gevatte vraag hoort stellen. In net zoveel gevallen wordt deze kortstondige roes van volmaaktheid doorbroken door het holle antwoord, dat – indien de artiest Angelsaksisch is – steevast begint met ‘good question’, het equivalent van de ‘euh’ in de Lage Landen.
De meer ervaren journalist grijpt daarom graag terug naar stijlfiguren om deze valkuil te omzeilen en het voor de lezer dus zo interessant mogelijk te maken – met een minimale inbreng van de artiesten zelf. En is de retorische vraag niet de mooiste aller stijlfiguren? Een bijzonder praktische bovendien. Het volstaat de artiest te benaderen vanuit het oogpunt van een wetenschapper. De artiest is alles wel beschouwd niet meer of niet minder dan een respondent, die bij voorkeur op een gestandaardiseerde manier gesloten vragen beantwoordt.
Dit verhoogt de bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten, waardoor de hypothesen van de journalist (“Jullie zijn populair, niet?”) gemakshalve bevestigd kunnen worden. Anders komt er ook maar gewoon ruzie van. Als je op gefundeerde wijze hebt toegelicht dat je onderwerp postpunk met shoegaze-invloeden combineert, dan wil je echt niet horen dat de artiest zichzelf eerder een neo-progrocker vindt. Artistieke vrijheid is leuk, maar in een journalistieke en dus wetenschappelijke context te mijden – ieder zijn job, nietwaar? Je formuleert de vraag dus gewoon als een vaststelling, en als die niet expliciet tegengesproken wordt, heb je meteen een pakkend citaat voor de kop van je artikel. Wat moet een muziekjournalist tenslotte meer hebben?