Eén van de keynote-speakers tijdens de Incubate DIY-conferentie is de toonaangevende radicale blogger k-punk en professor ‘cultural analysis’ Mark Fisher. Hij is auteur van onder andere ‘Capitalist Realism: Is There No Alternative?’ en verder schrijft hij onder andere voor New Statesman, Frieze en The Wire. Je kunt hem ook volgen op @kpunk99. Zijn werk refereert sterk aan een ‘autonomistisch’ denkkader, waarin elementen van travaillisme, post-marxisme en anarchisme zijn terug te vinden. Exclusief voor Incubate en Gonzo (circus) schreef hij dit essay. Reageren? Dat kan hieronder online of tijdens de conferentie.
Dit jaar zijn we bijzonder trots om samen met Incubate een exclusief en spraakmakend essay van de Engelse auteur Mark Fisher (k-punk) te presenteren: Tijdstrijd – Naar een alternatief voor het neoliberale tijdperk.
In de recente sciencefiction-film ‘In Time’ (2011, Andrew Nicoll, met Justin Timberlake) is niet geld, maar tijd het standaard betaalmiddel. Wanneer ze 25 jaar oud worden, krijgen de inwoners van de toekomstige wereld in de film nog maar één jaar te leven. Om langer in leven te blijven, moeten ze extra tijd verdienen. De rijken hebben zeeën van loze tijd beschikbaar om te verspillen, terwijl de armen maar enkele dagen, of zelfs uren van de dood zijn verwijderd. ‘In Time’ is in wezen de eerste science fiction film over precariteit – een begrip dat een toestand van existentiële onzekerheid beschrijft, en tegelijk verwijst naar een bepaalde manier van het organiseren van werk.
Precariteit
Op het eenvoudigste niveau is precariteit een gevolg van de ‘post-Fordistische’ herstructurering van arbeid die begon in de late jaren 1970: de omslag van vaste banen ‘voor het leven’ naar, in toenemende mate, tijdelijk werk. Echter, ook zij die kunnen bogen op een relatief zekere werksituatie, zijn niet immuun voor precariteit. Van veel werknemers wordt verwacht dat ze periodiek hun positie opnieuw bevestigen via een stelsel van zogenaamde ‘persoonlijke ontwikkelplannen’; vrijwel iedere functie, ongeacht hoe triviaal, is tegenwoordig onderhevig aan systemen van zelfcontrole, waarbinnen de arbeider verplicht is om zijn eigen prestaties te beoordelen. Loon wordt in toenemende mate gekoppeld aan productie, die veelal niet langer eenvoudig is uit te drukken in materiële waarde.
Voor de meeste werknemers bestaat een baan voor het leven niet meer. Zoals de socioloog Richard Sennett het in zijn boek ‘The Corrosion of Character: The Personal Consequences of Work in the New Capitalism’ formuleert, leeft de post-Fordistische werknemer ‘in een wereld die wordt gekenmerkt door […] flexibiliteit op de korte termijn […] Ondernemingen vallen uiteen of fuseren, banen ontstaan en verdwijnen, als gebeurtenissen zonder enige samenhang.’ Door de eeuwen heen hebben mensen geleerd om te gaan met de traumatische effecten van oorlogen of natuurrampen, maar ‘wat eigenaardig is aan de onzekerheid van vandaag de dag,’ merkt Sennett op, ‘is dat ze bestaat zonder een dreigende historische ramp; in plaats daarvan is ze verweven met de dagelijkse gang van zaken van een krachtig kapitalisme.’
Het is niet alleen het werk dat ongrijpbaar is geworden. De neoliberale aanvallen op de publieke diensten, de verzorgingsstaat en de vakbonden hebben er toe geleid dat we steeds meer in een wereld leven die verstoken is van zekerheid of solidariteit. Het gevolg van deze normalisering van onzekerheid is een permanente staat van milde paniek. ‘Normale’ angst, verbonden met specifieke voorwerpen of situaties, wordt vervangen door een meer algemene angst, als een constante tic, een onvermogen om te ontspannen. De onzekerheid veroorzaakt door de werksituatie wordt verder versterkt door digitale communicatiemiddelen. Sinds e-mail er is, bestaat er niet langer zo iets als ‘vaste werktijden’, noch een vaste werkplek. Onze tijd wordt gekenmerkt door ons angstig checken – van onze berichten, die zowel kansen als verplichtingen kunnen aandragen (en vaak beide tegelijk), of, meer abstract, van onze status, die net als de beurs voortdurend verandert en nooit meer definitief vast staat.
Kolonialisme
We zijn ver verwijderd van de ‘vrije tijd-maatschappij’ die in de jaren 1970 vol vertrouwen werd voorspeld. In tegenstelling tot wat destijds werd gehoopt en gedacht, heeft technologie ons niet bevrijd van de noodzaak tot werken. Zoals Federico Campagna schrijft in zijn artikel ‘Radicaal Atheïsme’, gepubliceerd op de website Through Europa: ‘In het huidige tijdperk van machines […] hebben mensen eindelijk de mogelijkheid de meest productieve processen aan technologische hulpmiddelen toe te vertrouwen, en tegelijkertijd alle resultaten voor zichzelf te houden. Met andere woorden, de (eerste) wereld bezit op dit moment alle noodzakelijke randvoorwaarden voor de realisatie van de aloude autonomistische slogan ‘nul werk / volledig inkomen / alle productie / naar automatisering’. Desondanks worden 21ste-eeuwse westerse samenlevingen nog steeds verscheurd door de stoffige, kapitalistische tweedeling die een tragisch overwerkt deel van de bevolking plaatst tegenover een even tragisch werkloos deel.’
Campagna’s oproep tot een ‘radicaal atheïsme’ is gebaseerd op de erkenning dat de onzekerheid die niet kan worden geëlimineerd, die van het leven en van het lichaam is. Als er geen leven na de dood is, dan is onze tijd eindig. Maar vreemd genoeg handelen wij, onderworpenen van het laat-kapitalisme, alsof we oneindig veel tijd kunnen verspillen aan werk. Nooit tevoren wierp werk zo een schaduw over ons leven. ‘In een excentrieke en extreme samenleving als de onze,’ stellen Carl Cederström en Peter Fleming in hun boek ‘Dead Man Working’, ‘is arbeid alomtegenwoordig – een ‘arbeidersmaatschappij’ in de ergste zin van het woord – waar zelfs werklozen en kinderen door worden geobsedeerd.’ Ons werk koloniseert nu het weekend, de avond, zelfs onze dromen. ‘Onder het Fordisme bleven weekends en vrije tijd nog relatief onaangetast,’ aldus Cederström en Fleming. ‘Vandaag de dag wil het kapitaal echter ook alle sociale aspecten van werk exploiteren. Wanneer we allemaal ‘human capital’ worden, hebben we niet alleen een baan. Wij zijn de baan.’
Dit alles in ogenschouw nemend is het duidelijk dat de grootste politieke strijd vandaag een strijd om tijd is. De schuldencrisis die nu alle terreinen van het kapitalistische leven en cultuur overschaduwt – van banken tot huisvesting en studiefinanciering – gaat uiteindelijk over tijd. Het afwenden van de vermeende catastrofe – het einde van het kapitalisme – zal de apocalyptische tijdelijkheid van het dagelijks leven vergroten; terwijl het voorgevoel van de catastrofe plaats maakt voor een gevoel dat hij al aan de gang is, en dat deze, net als het werk, nooit meer zal ophouden. De toenemende schulden rechtvaardigen het verder verruimen van werktijden en het beroepsleven, alsook het steeds verder verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd. We bevinden ons in een permanente staat van kwellende drukte waarvan we, zo wordt ons verzekerd, nooit meer verlost zullen worden.
Reactieve paniek
De staat van reactieve paniek waarin de meeste van ons zich bevinden is niet een toevallige bijwerking van post-Fordistische arbeid. Het is zeer welkom voor het kapitaal dat onze tijd niet alleen kwantitatief kort is, maar ook kwalitatief gefragmenteerd. We worden gedwongen te leven in een staat die schrijfster Linda Stone ‘continue gedeeltelijke aandacht’ heeft genoemd, waarin onze aandacht als vanzelf wordt verdeeld over meerdere communicatieplatformen. Zoals de Italiaanse marxistische theoreticus en activist Franco ‘Bifo’ Berardi heeft betoogd, leven we nu in het spanningsveld tussen de oneindigheid van cyberspace en de kwetsbare eindigheid van het lichaam en het zenuwstelsel. ‘De versnelling van de informatie-uitwisseling had en heeft een soort pathologisch effect op de individuele menselijke geest en nog sterker op de collectieve geest,’ schrijft Berardi in ‘Precarious Rhapsody’. ‘Individuen zijn niet in staat om de enorme en constant groeiende hoeveelheid informatie die hun computers, hun mobiele telefoons, hun tv-schermen, hun elektronische agenda’s en hun hoofd in komt, te verwerken. Tegelijkertijd lijkt het noodzakelijk al deze informatie te volgen, te herkennen, te evalueren, te verwerken als je efficiënt, concurrerend, kortom, een winnaar wilt zijn. […] De tijd die nodig is om aandacht te kunnen besteden aan de alle informatiestromen ontbreekt simpelweg.’
Het gevolg is een vreemd soort existentiële toestand, waarin uitputting naadloos overgaat in slapeloze over-stimulatie (hoe moe we ook zijn, er is altijd tijd voor nog één klik), en plezier en angst naast elkaar bestaan (de aandrang om e-mails te controleren bijvoorbeeld, is zowel iets wat we moeten doen voor ons werk, als een zucht naar bevrediging, een aandrang die nooit wordt bevredigd, ongeacht het aantal berichten dat we ontvangen). Dat de smartphone ons op vrijwel iedere plaats en elk moment toegang tot cyberspace geeft, betekent dat verveling effectief uit ons sociale leven is uitgebannen (of althans verveling oude stijl, ‘Fordistische’ verveling). Toch stelde verveling, net als de dood, ons voor existentiële uitdagingen, die zich in de altijd bereikbare cyberruimte makkelijk laten uitstellen. Uiteindelijk bedwingt het communicatieve kapitalisme de verveling niet, maar ontkent haar; doet alsof het haar vernietigt maar behoudt haar ten slotte in een nieuwe vorm. De karakteristieke gemoedstoestand die we ervaren in de immer rusteloze cyberspace, waarin er altijd nog één link te klikken is, nog één update te checken, combineert fascinatie met verveling. We zijn verveeld ook wanneer we gefascineerd zijn, en de onbeperkte afleiding stelt ons in staat de confrontatie met de dood uit de weg te gaan – ook nadert dood onafwendbaar.
Onderdompeling
Ongetwijfeld is ons chronische tekort aan tijd ten dele schuldig aan het gebrek aan culturele innovatie. Het neoliberalisme gokte erop dat de vernietiging van de sociale zekerheid de cultuur en economie dynamischer zou maken, dat deze bevrijdend zou werken voor de ondernemende geest die door administratieve rompslomp van de sociaaldemocratische bureaucratie was afgeremd. In werkelijkheid is voor innovatie echter een zeker vorm van stabiliteit vereist. De ontmanteling van de sociaaldemocratie heeft in landen waar een zeer neoliberaal beleid werd en wordt gevoerd, zoals het Verenigd Koninkrijk, geen dynamisch, maar juist een dempend effect op de cultuur gehad.
De claim van de Amerikaanse marxistische theoreticus Fredric Jameson dat de laat-kapitalistische cultuur zou zijn gewijd aan namaak en terugblikken, is buitengewoon profetisch gebleken. We zijn gewend geraakt aan inmiddels onherkenbare herhaling en recycling. Dat is allerminst verrassend. Vernieuwende culturele productie vereist een type tijdsinvulling waar het communicatieve kapitalisme uiterst vijandig tegenover staat. Een groot deel van onze sociale energie wordt immers opgeslorpt door de draaikolk van de laat-kapitalistische arbeid en zijn wijdverbreide imitatie van productiviteit. De voorwaarde voor echte innovatie is geabsorbeerd, en niet afgeleid, te kunnen dwalen. Het is echter steeds moeilijker om de aandacht op te brengen die nodig is voor een dergelijke onderdompeling. Alles in de cyberruimte dat onze aandacht opeist – het knipperende lichtje van de smartphone, de sirenenzang van het belsignaal – verstoort iedere vervoering, functioneert als een wekker die steeds opnieuw onze collectieve dromen verstoort. Onder die omstandigheden kan intellectueel werk slechts worden uitgevoerd gedurende korte periodes. Alleen gevangenen hebben tijd om te lezen, en als je wilt meedoen aan een twintig jaar durend, door de staat gefinancierd onderzoeksproject zul je iemand moeten doden.
Tijd heroveren
Om de tijdcrisis te begrijpen, hoeven we alleen de huidige situatie te vergelijken met die ten tijden van de hoogtijdagen van de punk en post-punk in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Het is geen toeval dat de bloei van de punk- en post-punk-cultuur plaatsvond op een moment dat in Londen en New York goedkope huizen en kraakpanden beschikbaar waren. Tegenwoordig moet je het grootste deel van je tijd en energie besteden aan werken, alleen al om de huur te kunnen betalen. De duizelingwekkende stijging van de vastgoedprijzen in de afgelopen twintig jaar is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van het cultureel conservatisme in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. In het Verenigd Koninkrijk is een groot deel van de infrastructuur die indirect de culturele productie ondersteunde systematisch ontmanteld door de opeenvolgende neoliberale regeringen. Het merendeel van de innovaties in de Britse populaire muziek die plaatsvonden tussen de jaren 1960 en jaren 1990 zou ondenkbaar zijn geweest zonder indirecte financiering in de vorm van sociale huisvesting, werkloosheidsuitkeringen en studiefinanciering.
Die ontwikkelingen creëerden de ruimte voor een type tijd dat tegenwoordig steeds moeilijker toegankelijk is: een tijd tijdelijk ontdaan van de druk om de huur of de hypotheek te betalen. Een experimentele tijd, waarin de resultaten van activiteiten niet kunnen worden voorspeld, noch gegarandeerd, een tijd die verspild zou kunnen zijn gebleken, maar toch tot nieuwe concepten, inzichten en menselijke condities kan leiden. Het is in dit soort tijd, niet in de gekwelde tijd van de ondernemer, waarin het nieuwe, het innovatieve ontstaat. Die vorm van tijd, waarin de collectieve geest zich kan ontplooien, laat ook de sociale verbeelding bloeien. Het neoliberale tijdperk – de tijd waarin, zoals ons herhaaldelijk werd verteld, er geen alternatief was – wordt gekenmerkt door een enorme achteruitgang van de sociale verbeelding, een onvermogen om zelfs maar andere manieren van werken, produceren en consumeren te bedenken.
Het is nu duidelijk dat het neoliberalisme vanaf begin af aan (en met goede redenen) de oorlog verklaarde aan deze alternatieve vormen van tijd. Het blijft onvermoeibaar in het benadrukken van zijn afkeer van die paar vluchtelingen die het nog lukt te ontsnappen aan de lopende band van schulden en eindeloos werk, met de belofte dat ook zij binnenkort zullen worden veroordeeld tot het uitvoeren van betekenisloze arbeid – alsof de oplossing voor de huidige stagnatie in meer werk te vinden zou zijn, in plaats van in een ontsnapping uit de cultus van het werk. Als we willen dat er sprake kan zijn van een behoorlijke toekomst, dan zal dat afhangen van het terugveroveren van de toepassingen van tijd die het neoliberalisme heeft geprobeerd af te sluiten en ons te doen vergeten.
Dit essay werd gepubliceerd in Gonzo (circus) #110 (juli/augustus 2012)
Vertaling: Maarten Schermer
Voor de Engelse versie: klik hier.