Naast alle prikkelende en verhelderende opmerkingen die hij over muziek maakte, vertelde saxofonist Peter Brötzmann toen ik hem zomer 2010 sprak, dat zijn Chicago Tentet voor hem ook een sociaal experiment is. Toen de Duitse improgigant woensdag 27 april ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag met de – overigens elfkoppige – groep in het Bimhuis stond, werd duidelijk hoe juist die opmerking was.
In 1968 maakte Peter Brötzmann met een zevental generatiegenoten het album ‘Machine Gun’. Een verpletterende plaat destijds en dat is het nu, drieënveertig jaar later, eigenlijk nog steeds. De acht musici, die later stuk voor stuk een sleutelrol in de Europese improjazz zouden spelen – ondermeer slagwerker Han Bennink, de saxofonisten Evan Parker en Willem Breuker en pianist Fred van Hove – slaagden er in een energie-explosie vast te leggen. Een muzikale ontlading zoals die nog niet eerder te horen was geweest.
‘Machine Gun’ heeft in feite de carrière van Brötzmann gedefinieerd, althans in de oren van recensenten en publiek. Vanaf dat moment gold hij als ‘krachtpatser’ onder de jazzmusici. Zelf ziet hij dat anders. Hij blaast ook graag en veel ingetogen, zegt hij met klem. Brötzmann zucht bij het zoveelste gesprek met een journalist dat alweer snel richting dat album gaat dat hij op zijn zevenentwintigste maakte: ‘Machine Gun’. Iedere muzikant krijgt immers het liefste waardering voor zijn of haar meest recente werk.
Toch beseft Brötzmann zelf ook drommels goed de impact die ‘Machine Gun’ ooit had en eigenlijk nog altijd heeft. Om de muziek zelf, maar vooral om de muziek in de relatie tot het tijdsgewricht destijds. ‘Machine Gun’ werd opgenomen in mei 1968, de maand van studentenopstanden overal ter wereld. In Berlijn werd een aanslag gepleegd op studentenleider Rudi Dutschke. In Memphis was een maand eerder dominee Martin Luther King vermoord. Er hing revolutie in de lucht – zowel dreiging als bevrijding. De titel van het album van het Peter Brötzmann Octet kwam niet uit de lucht vallen.
Vorig jaar, in 2010, verscheen op het Smalltown Superjazz label een boxje met vijf cd’s onder de titel ‘3 Nights in Oslo’, volgespeeld door het Peter Brötzmann Chicago Tentet +1. Een documentatie van een serie concerten die de saxofonist met zijn complete groep en daaruit samengestelde kleinere ensembles een jaar eerder in de Noorse hoofdstad had gegeven. De muziek heeft net zo’n kracht en impact als ‘Machine Gun’ ruim vier decennia eerder. Alleen klinkt alles nog transparanter en genuanceerder. Er is meer aandacht voor nuance en dynamiek. ,,Het klankspectrum van het Tentet is véél breder dan dat van de groep van destijds,’’ reageerde de saxofonist toen ik afgelopen zomer vroeg naar het verschil met 1968.
Dat is ook wel begrijpelijk. Niet alleen was de impro als muziekstijl in ‘68 nog veertig jaar jonger dan nu, ook de gemiddelde leeftijd van de groep musici op ‘Machine Gun’ lag een stuk lager. Dat waren toen allemaal twintigers, zelf nog aan het begin van hun carrière.
Brötzmann is met zijn zeventig weliswaar de op één na oudste musicus in het Chicago Tentet – alleen saxofonist en pockettrompettist Joe McPhie is nog een jaartje ouder – ook de rest van die groep bestaat uit veertigers en vijftigers, met drummer Paal Nilssen-Love, achter in de dertig, als Benjamin. Musici die zich stuk voor stuk al veel verder ontwikkeld hebben dan Breuker, Parker, Bennink en consorten toen die met Brötzmann ‘Machine Gun’ opnamen.
Groepsimprovisaties zijn zoiets als autoraces, legde impro-pionier Keith Rowe mij ooit uit. Alle racewagens kunnen in praktijk ongeveer even snel. De coureur die de minste fouten maakt wint de wedstrijd. En dat blijkt vooral een kwestie van beheersing.
Muziek is geen wedstrijd. Maar de overeenkomst is helder. Ook in combinatie met de opmerking die Brötzmann maakte over het Chicago Tentet als sociaal proces.
Het Tentet is een honderd procent improviserende groep. Niets is gezamenlijk gerepeteerd. Niets is afgesproken. Er wordt nooit bestaand repertoire gespeeld. Alles wordt ter plekke verzonnen, ter plekke gecomponeerd.
Mats Gustafsson, baritonsaxofonist in Brötzmanns Chicago Tentet zei enkele jaren geleden nog in een interview met Gonzo Circus: ,,Commerciële muziek gaat over herhaling. Mijn muziek per definitie niet.’’ En ,,Geen twee improvisaties zijn hetzelfde. Na al die jaren nog steeds niet.’’ Nu is Gustafsson weliswaar de man die binnen het Tentet ongetwijfeld zowel muzikaal als qua karakter het dichtst bij Brötzmann staat, maar zijn opvatting over improviseren zal zondermeer door de hele groep onderschreven worden.
Geen herhalingen dus bij het Chicago Tentet in het Bimhuis. Geen punten van muzikale ‘herkenning’ om je aan vast te klampen – ook voor het publiek niet, dat net als de musici gewoon een flinke inspanning moet leveren. Het is een kwestie van beginnen en vooral luisteren naar elkaar. Het sociale proces. Een groepsgesprek eigenlijk, waarbij ieder iets vertelt en de anderen daar iets aan toevoegen, bevestigend of ontkennend. Tegenargumenten in de ring werpen. Soms komt men, al even spontaan tot een gezamenlijke conclusie. Een groepscrescendo dat er uitgegooid wordt.
De elf kennen elkaar door en door. Stuk voor stuk zijn het topmusici, maar de karakters verschillen. Gustafsson bijvoorbeeld, is binnen de groep toch een beetje het ‘mannetje’. Er is natuurlijk ook nauwelijks een meer macho instrument denkbaar dan de baritonsax. Als Gustafsson het gaspedaal even helemaal indrukt doen alle anderen een stapje opzij – net zoals dat bij Brötzmann in diens jonge jaren het geval was, eigenlijk. Maar toch duren die momenten ook bij de Zweedse saxofonist nooit lang. Hij weet wanneer hij gas terug moet nemen. Zijn tegenpool is cellist Fred Lonberg-Holm die zelden nadrukkelijk op de voorgrond treedt. Bijna symbolisch zit hij ook plaatsgebonden op zijn pianokruk. Zijn spel is puur anticiperend. Maar hij krijgt daar ook alle ruimte voor van de anderen. Soms loopt Ken Vandermark met zijn klarinet naar Lonberg-Holm toe, of trombonist Johannes Bauer, en wordt een duet gespeeld. Dan doen alle andere musici er even het zwijgen toe – hooguit geven bassist Kent Kessler en drummer Michael Zerang of Paal Nilssen-Love wat ruggesteun, zonder zich verder op te dringen.
Zo ontwikkelt het concert zich als een estafette. Duo’s en trio’s wisselen elkaar af. Soms is er zo’n magisch moment dat alle elf musici opeens in hun hoofd horen wat er gespeeld moet worden. En dan speelt ook iedereen. Om even plotseling weer te stoppen en alle aandacht te richten op die ene strijkstok op de snaren, of dat ene thema van een paar maten op de tuba. Ieder neemt z’n moment en krijgt dat ook. Populistisch wordt tegenwoordig we eens de uitdrukking ‘elkaar wat gunnen’ gebruikt. Maar dat klinkt eigenlijk teveel als vrijgevigheid. Als een cadeautje. De solo’s en duo’s bij het Chicago Tentet zijn geen cadeautjes, maar momenten dat zo’n solo of duo gewoon een beter muzikaal verhaal oplevert dan het getetter van de hele groep. Het is geen afspraak als ‘nu mag ik even en straks jij’, maar het streven naar optimale kwaliteit.
De rol van Peter Brötzmann binnen dat geheel is interessant. Hij is de initiatiefnemer en de bezieler van het Tentet. En bijna de oudste. Natuurlijk krijgt hij veel ruimte tijdens het concert in het Bimhuis – zelfs wel wat méér dan anderen. Noem het een teken van respect voor zijn initiatief. Hij is het ‘die de boel bij elkaar houdt’, om het maar eens Coheniaans te zeggen. Maar dan toch wel wat minder krampachtig dan de Pvda-leider dat doet. Brötzmann stelt zich ook niet als leider op. Het geven van ‘cues’ – aanwijzingen door middels van een hoofdknik of handgebaar – tijdens het concert laat hij liever aan iemand als Gustafsson over. Die heeft daar ook duidelijk lol in. En de Zweed anticipeert op zijn beurt weer op het spel van Ken Vandermark, van Fred Lonberg-Holm, enzovoort.
Juist het sociale proces, zoals Brötzmann het noemt, en de attitude waarmee gemusiceerd wordt, doen ieder concert van het Chicago Tentet ook uitgroeien tot een politiek statement. Want dat het dat is, daarover laten de musici geen misverstand bestaan. Brötzmann zelf zei daar afgelopen zomer over: ,,Wat mij betreft geldt dat zeker! En ik merk ook dat alle musici waar ik intensief mee samenwerk heel politiek bewust zijn. De schilder en beeldhouwer Georg Baselitz, die een goede vriend van mij is, zei onlangs in een interview: ‘Ik ben nog altijd woedend!’ En dat geldt voor mij evenzeer. Je kunt niet alleen maar keurige mooie noten spelen, vind ik. Je moet altijd iets te melden hebben.’’
En Mats Gustafsson zegt in zijn interview met Gonzo: ,,Ik beschouw de muziek die ik maak als een politiek statement, omdat het gaat over ‘zelf nadenken’. Het gaat over de mogelijkheid om dingen te kunnen veranderen omdat je ze zelf wilt veranderen. Die relatie tussen bewust met muziek omgaan en bewust in de maatschappij staan heb ik altijd heel duidelijk gezien. Zo ben ik ook opgevoed. De dingen in het leven zijn niet zo vanzelfsprekend als de media en de reclame ons willen doen geloven. Het gaat er om risico’s te durven nemen. Dat is de enige manier om vooruit te komen.’’
Op de avond van het Bimhuisconcert van Brötzmanns Chicago Tentet houdt Thomas von der Dunk in de Haarlemmerhout zijn door VVD en CDA uit het provinciehuis verbannen Arondéuslezing. Na enige aarzeling kies ik toch voor Brötzmann, mede omdat ik Von der Dunks betoog inmiddels al online gelezen heb. En wellicht juist omdat die tekst nog zo in mijn hoofd zit, zie en hoor ik tijdens het concert de parallellen. Of correcter: hoe het ook kan.
Von der Dunk noemde zijn lezing ‘Het nieuwe Taboe op de Oorlog’. Maar in feite heeft hij het over de rechtstaat die onder druk staat. De meest waardevolle verworvenheid van onze samenleving die onderuit gehaald dreigt te worden door Geert Wilders en zijn PVV-vazallen en het taboe op het waarschuwen daartegen. Daar komt het op neer.
Von der Dunk wijst op de karakteristieken in het gedachtengoed van de PVV: Het denken in termen als ‘wij tegen hen’. Het creëren van vijandbeelden in plaats van streven naar verzoening. Competitie en het recht van de sterkste prefereren boven samenwerken en solidariteit tonen. Bij alles direct de vraag stellen ‘wat kost het?’ in plaats van je af te vragen of het misschien iets oplevert dat niet in geld uit te drukken is.
Het Peter Brötzmann Chicago Tentet neemt – of wellicht kun je beter zeggen ‘blaast en strijkt’ – Wilders alle argumenten uit handen. Het is werkelijk in alles het tegenovergestelde van de PVV en bewijst dat juist dat tegenovergestelde levensvatbaarheid heeft. Geen competitie maar samenspel. Elkaar geen vliegen afvangen, maar ondersteunen. En niemand kan volhouden dat het Tentet softe muziek maakt. Integendeel, mannen als Vandermark, Gustafsson en Brötzmann blazen vrijwel iedere metalgitarist regelrecht de coniferen in. Hier wordt aangetoond dat daadkracht en bescheidenheid weldegelijk samen kunnen gaan. Dat het niet gaat om het verkrijgen van zoveel mogelijk energie, maar om het beheersen ervan.
Het is mooi om te zien hoe de musici van het Tentet als ze even zelf niet spelen, toch met hun volledige concentratie bij de anderen zijn die net in en solo of duet zitten en niet een beetje onderling in de coulissen staan te ginnegappen, zoals dat zo vaak gebeurt bij jazzgroepen. Bij het Chicago Tentet is men voortdurend onderling in dialoog, zonder in muzikale slogans of dooddoeners te vervallen. Er wordt geluisterd naar elkaars muzikale argumenten. Het gaat om de inhoud, niet om de show.
Bij Brötzmann en dezijnen wordt er gemusiceerd op basis van gelijkwaardigheid. Wie zich binnen de groep op ‘het recht van de sterkste’ zou beroepen is meteen gedeclassificeerd. Het gezelschap telt vijf Europeanen en zes Amerikanen, maar dat levert absoluut geen tweedeling op. Geen ‘wij’ en ‘zij’ denken. Zoals Gustafsson het al eens in een interview zei: ,,Alleen de individuen verschillen. Met geografische achtergrond heeft het niets te maken.’’
De consequentie van het musiceren zoals het Peter Brötzmann Chicago Tentet dat doet is uiteraard wel dat het alleen werkt als iedereen z’n verantwoordelijkheid neemt – niet alleen de musici maar ook het publiek want dat moet bij deze muziek bijna net zo hard werken. Wilders wil zijn electoraat pamperen en op de rails houden met meer blauw op straat, hogere straffen, lagere belastingen en iedereen die de moeite neemt om iets dieper over de wereld na te denken dan een willekeurig weekdier doet af te serveren als parasitaire elite.
Bij het Chicago Tentet neemt iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid zonder dat er een controleur met wapenstok achter hem staat. Bij het Chicago Tentet wordt niemand gestraft, omdat wie niet z’n stinkende best doet vanzelf de boemerang van minder goede muziek in de oren krijgt. Bij het Chicago Tentet wordt niet voortdurend over geldverspilling gezeurd omdat kwaliteitsmuziek zich niet in geld laat uitdrukken en – heel pragmatisch – met impromuziek toch amper droog brood te verdienen valt. En ja, er wordt nagedacht, over de muziek en over de wereld waarin die muziek gespeeld wordt. Geert Wilders en zijn paladijnen zouden veel kunnen leren van Peter Brötzmann. Maar vooral dat ‘nadenken’ en verantwoordelijkheden nemen in relatie tot solidariteit en verzoening schrikt hen waarschijnlijk zo af, dat ze onmiddellijk naar het gemakkelijkste wapen grijpen: Linkse hobby.
Extra
YouTube beelden van het concert op 27 april 2011 vind je hier, hier en hier